Duits schrijver en natuurkundige (Oberramstadt 1 Juli 1742 - Göttingen 24 Febr. 1799), was sedert 1775 hoogleraar in de wis- en natuurkunde te Göttingen. Als natuurkundige werd hij bekend door zijn onderzoekingen op het gebied der electriciteit en door de zgn.
Lichtenbergse figuren. Als schrijver was hij een der geestigste en scherpste satirici van het Duitsland der 18de eeuw, bekend door zijn sceptische en tegen elke vorm van sentimentaliteit gerichte aphorismen en zijn polemieken o.a. tegen Lavater’s Physiognomik (1775-1778). Geestelijk was hij verwant aan de Engelse humoristen, zoals ook blijkt uit zijn werk over Hogarth.Bibi.: Ausführliche Erklärung der Hogarthschen Kupferstiche (1794-99); Vermischte Schriften, hrsg. v. L. Chr. Lichtenberg u. Fr. Kries, 9 dln (i8oo-’o8; in 8 dln 1844-46) ; Werke hrsg. v. R. K. Goldschmit, 1924; Aphorismen, hrsg. v. A. Leitzmann, 4 dln (1902-’08); Briefe, hrsg. v. A. Leitzmann u. C. Schüddekopf (3 dln, 1901-04).
Lit.: V. Bouillier, L. (Paris 1914); Marg. L. Mare and W. H. Quarrel,L.’s Visits to England (Oxford 1938); O. Deneke, L.’s Leben, dl I (1944); P. Requadt,L. Zum Problem d. deutschen Aphoristik (Hameln 1948).