Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FRANCISCUS VAN ASSISI

betekenis & definitie

ook „Serafijnse Heilige” en „Poverello” (Kleine Arme) genoemd: een der meest sympathieke heiligen der Katholieke Kerk (Assisi, Umbrië, 1181/’82 - 3 Oct. 1226), stichter van drie Orden (z hierna). Bij zijn doopsel kreeg hij van zijn moeder, Pica, de naam Joannes, doch zijn vader, Pietro Bernardone, een rijke lakenkoopman, die niet lang daarna van een grote reis uit Noord-Frankrijk terugkeerde, schonk hem de troetelnaam Francesco, d.i.

Fransman of, meer beperkt, zoveel als lakenhandelaar uit Champagne en Frans Vlaanderen. Na een matig onderwijs genoten te hebben hielp Franciscus zijn vader in het lakenbedrijf. Vrolijk, levenslustig, kwistig met het geld, belust op ridderavonturen en krijgsroem, was hij de spil van de feestvierende Assisische jeugd, maar tevens de vrijgevige weldoener van armen en noodlijdenden. Tijdens een strijd tussen Assisi en Perugia werd hij gevangengenomen; na een jaar terug thuis werd hij zwaar ziek en begon hij ernstig na te denken. Doch, weldra weer door de hoop op krijgsroem aangelokt, zou hij naar Apulië ten strijde trekken. Onderweg door een visioen weerhouden en opgewekt door Christus’ stem, zag hij van zijn onderneming af, ditmaal vastbesloten nog slechts voor zijn Heer te leven. In 1206 door zijn vader voor ’t gerecht gedaagd en onterfd, stond Franciscus hem in aanwezigheid van de bisschop zelfs zijn kleed af, voortaan God tot zijn enige vader nemend. Van nu af aan wijdde hij zich voorgoed aan het religieuze leven. Eerst gedurende een tweetal jaren als kluizenaar: hij verpleegde zieken (melaatsen), bedelde voor zijn eigen onderhoud en tot het herstel van een aantal vervallen kerkjes, waartoe hij door een stem van het kruisbeeld meende aangemaand te zijn. Daarna, bij ’t horen lezen van het evangelie-verhaal betreffende de uitzending der Apostelen, voelde hij zich geroepen tot het ambt van boete- en vredeprediker. Nadat enkele volgelingen zich bij hem hadden aangesloten begaf hij zich als trouwe zoon van de Kerk, in 1209/’10 naar Rome om zijn nieuw levensprogram de H. Stoel ter goedkeuring voor te leggen. Paus Innocentius III gaf mondelinge en voorlopige toestemming. ’t Was het begin van de stichting derEerste Orde, welker leden, naar Franciscus’ verlangen, Mindere Broeders zouden zijn. De korte, elementaire leefregel werd geleidelijk herwerkt totdat de definitieve (Regula bullata) in 1223 de plechtige goedkeuring kreeg van paus Honorius III, op een ogenblik toen de Orde zich al ver over de grenzen van Italië had verspreid (z Franciscanen). Inmiddels had, in 1212, de jeugdige Clara* van Assisi zich aangeboden om dezelfde levenswijze van gestrengheid en uiterste armoede te volgen. Voor haar en haar volgelingen schreef Franciscus een korte leefregel (Tweede Orde z Clarissen). Ten slotte kwamen talrijke personen, die wegens hun bijzondere levensstaat het Franciscaans ideaal niet tussen de kloostermuren konden beoefenen, om een aangepast levensprogram vragen. Voor hen stelde hij de regel op der wereldlijke Derde Orde (1221), in medewerking met zijn intieme vriend, kardinaal Ugolino (de latere Gregorius IX*), die in de organisatie der driedubbele Orde een belangrijke rol heeft gespeeld. In Italië bewerkte Franciscus door zijn spontaan en aangrijpend woord, zijn wonderdaden en heilig leven een diepgaande verbetering der zeden. In 1216 verleende hem Honorius III de later algemeen verspreide Portioncula-aflaat. Drie jaar nadien trok hij op naar het Oosten en preekte er voor de sultan van Egypte. Zijn vurig streven naar gelijkvormigheid met de Gekruiste werd in 1224 bezegeld met het ontvangen van de HH. Wondtekenen op de Alvernaberg (de eerst-bekende stigmatisatie*). Niet lang daarna dichtte hij zijn welbekend Loflied der schepselen of Zonnelied. Hij stierf in 1226 in het Portioncula-kerkje, dat hij vroeger zelf hersteld had. Twee jaar later reeds werd hij heiligverklaard door zijn vriend paus Gregorius IX. Zijn graf is in de crypt van de basiliek van San Francesco te Assisi. Feestdag 4 Oct.

St Franciscus was een kind van het Zuiden — hij is de nationale heilige der Italianen — en een kind van de middeleeuwen. Van de toenmalige evangelisch-religieuze denkbeelden en strevingen is hij niet de ontdekker geweest, maar veeleer de synthese en, samen met zijn Orde, de enthousiaste verspreider. In hem vinden zij hun bekroning en vooral in de kerkelijke approbatie, wat van uitzonderlijk belang geweest is voor de geschiedenis der religieuze bewegingen. Met St Bernardus, wiens invloed hij althans onrechtstreeks heeft ondergaan, behoort hij bovendien tot de grote affectieven der middeleeuwen en tot de grote vereerders van Christus’ Mensheid en Lijden. Aan zijn mannelijke wilskracht paarde zich vrouwelijke fijngevoeligheid (J. K. Huysmans). Zijn liefde voor de natuur heeft niets uitstaande met naturalisme of louter aesthetisch bewonderen; zij is integendeel supranaturalistisch en algemeen middeleeuws: de schepselen zijn de afstralingen van Gods goedheid, schoonheid en adel. In sommige, eenzijdig-franciscaniserende stromingen uit de laatste tijd werden zijn oorspronkelijkheid en zijn invloed, vooral op de latere kunst, wel eens overdreven.

PROF. DR A. MENS O. CAP.

Bibl. : Opuscula S. Patris Francisci Assisiensis (uitg. d. L. Lemmens, Quaracchi 1904) ; Analekten zur Geschichte des F. A., hrg. v. H. Boehmer (Tübingen 1904) ; Ned. vert.: Geschriften, d. P. Engelbertus (Bussum 1921); Fr. d. U. d’Alençon (Paris 1905), Duits d. O. Bonmann (1940), Eng. d. G. de La Warr (London 1907). Ned. vert. v. h. Zonnelied d. Guido Gezelle en d. Gabriël Smit (Utrecht 1947, met Ital. tekst).

Bronnen voor de biografie: Thomas van Celano, Vita I en II en Tractatus de miraculis (13de eeuw, voor het eerst uitg. d. H. G. Rosedale, in: St. Fr. of A. according to brother Th. of C., London 1904, ook d. U. d’Alençon, Roma 1906 en in de Analecta Franciscana X, Quaracchi 1926; Ned. vert. v. Vita I d. J. B. v. Dijk 1919, Duitse vert. v. Vita I en II d. P h. Schmidt, 2de dr. Basel 1921, en d. E. Grau-L. Spätling 1939). Verder o.a. Actus B. Francisci et sociorum ejus, uitg. v. P. Sabatier (Paris 1902). Hieraan ontleend: Fioretti diS. Francesco (istedr., 1476, heruitg. d. A. Sodoni. Milano 1926, Ned. bew. v. G. Ypes: Legenden v. St. Franciscus, Amsterdam 1949). Vgl. J. R. H. Moorman, The sources for the life of S. Fr. of A. (Manchester 1940). Bronnenstudies e.d. in: Archivum Franc, hist. (Quaracchi 1908 e.v.), Franziskanische Studien (1914 e.v.) en Collectanea franciscana (Assisi 1931 e. v.).

Biografieën: d. P. Sabatier (Paris 1894, Ed. déf. aid. 1931, Ned. vert. d. B. Jalink, Arnhem 1927, v. Protest, zijde); d. G. Schnürer (München 1905); d. J. Jörgensen (Kjöbenhavn 1907, Ned. vert. Tongeren 1907 en 1918); P. H. Hugenholtz, (Amsterdam 1909, Protest.); Father Cuthbert (London 1912, Ned. vert. Herenthals 1926 en Turnhout 1942); J. B. v. Dijk (2 dln, Leiden 1921-1922) ; L. Lemonnier (Paris 1922) ; H. Felder (Paderborn 1923, 5de dr. 1941); G. K. Chesterton (London 1925, Ned. vert, d. W. Moens 1924); M. Beaufreton (Paris 1925); A. Fortini (Milano 1926, gebaseerd op archiefstukken uit Assisi); L. Salvatorelli (Bari 1927); Gratiën de Paris (Gembloux 1928); R. de Sarasola (Madrid 1929). In romanvorm o.a. d. F. Timmermans (1932).

Studiese.d. : H. Tilemann, Studien zur Individualität des lil. F. v. A. (Leipzig 1914) ; W. W. Se ton, New light on S. Francis and his Order, in: History I (1916); F. v. d. Borne, Die Franziskusforschung (1917); A. G. Little, A guide to Franciscan studies (London 1920); H. Felder, Die Ideale des hl. F. v. A. (Paderborn 1923, Ned. vert. 1929) ; F. v. d. Borne, H. F. en de Minderbroedersorde (Woerden 1926); V. Facchinetti, S. F. d’A. (Roma 1928, Guide bibliographiche delle Fond. Leonardi 43-45); W. Goetz, F. v. A. und die Entwicklung der mittelalterl. Religiosität, in: Arch. f. Kulturgesch. XVII (1926).

ICONOGRAFIE

Franciscus wordt afgebeeld in het kleed zijner orde (bruine, soms grijze, pij en dito kap; wit koord om het middel) en met de wondetekenen (stigmata) in handen, voeten en zijde. Zijn meest voorkomende attributen zijn het regelboek en het Kruis. In de tijd van de Barok, wanneer men Franciscus vooral als de ascetische boeteling ziet, draagt hij vaak een doodshoofd in de hand. Daarnaast komt hij veelvuldig voor terwijl hij, met uitgestrekte armen knielend, de stigmata ontvangt, doordat stralen uitschieten van de wonden van de gekruisigde Christus, die met Serafijnenvleugelen bedekt is. In de Sacro Speco te Subiaco bevindt zich een frescoportret van Franciscus, dat waarschijnlijk nog tijdens zijn leven (ca 1224) op last van kardinaal Ugolino werd vervaardigd. Franciscus draagt er nog geen nimbus en geen stigmata; het bijschrift luidt: FR(ater) Franciscus. Een schildering in S. Maria degli Angeli bij Assisi dateert van ca 1270. Franciscus’ leven werd uitgebeeld op fresco’s in de onder- en bovenkerk van Assisi, waaraan o.a. Cimabue en Giotto werkten. In de basiliek van Portioncula bevindt zich een beeld door Andrea della Robbia, waarvan de kop waarschijnlijk naar een dodenmasker vervaardigd werd. In de Nederlandse kunst der latere middeleeuwen wordt Franciscus meestal staande voorgesteld, terwijl hij de stigmata toont door de handen voor de borst op te heffen (Gerard David, Berlijn). In de Spaanse kunst is vooral het beeld van Alonso Cano beroemd (kathedraal te Toledo). Dit stelt Franciscus staande voor met de kap op het hoofd en gevouwen handen, zoals hij zich volgens de legende in zijn grafkelder zou bevinden. De stigmatisatie werd in Italië o.a. geschilderd door de school van Giotto, in de Nederlanden door een meester uit de omgeving van Van Eyck en door Rubens.

PROF. DR J. J. M. TIMMERS

lit.: H. Thode, F. v. A. und die Anfänge der Kunst der Renaissance in Italien (Berlin 1885, herdr. 1904, 1934, overdreven); B. Kleinschmidt, S. Franziskus in Kunst und Legende (München 1911, 5de dr., 1926) ; V. Facchinetti, L’iconografia francescana (Milano 1921, herdr. 1924) ; M. Vandal, Saint F. d’A. et ses interprètes dans l’art (Paris 1927); L. Bréhier, L’art chrétien (Paris 1928) ; L. Demunter, F. in: Kunst adelt, VI (1928) ; Idem F. (1935).

< >