is de naam voor de ambteloze tijd na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het wordt vnl. voor predikanten en hoogleraren gebruikt.
Daar zijn soms nog enkele rechten aan verbonden; zo voor de hoogleraren het recht om colleges te blijven geven (na daartoe verkregen toestemming) en om de ambtsdracht te blijven dragen (in Duitsland bovendien het behoud van het onverkorte salaris).