(Betje), Nederlandse romanschrijfster (Vlissingen 24 Juli 1738 ’s-Gravenhage 5 Nov. 1804), liet zich op haar 17de jaar schaken door de vaandrig Gargon, om echter zo goed als onmiddellijk gedesillusionneerd weer thuis te komen. Zij verliet daarop Vlissingen en huwde op 21-jarige leeftijd met de 52-jarige predikant Wolff uit De Beemster.
Het huwelijk was niet ongelukkig, maar grote innigheid bestond er tussen de echtgenoten niet. Aanvankelijk schreef zij bijdragen in De Grijzaard (1767 -176g), een spectatoriaal tijdschrift, en gedichten die wel betekenis hebben om de denkbeelden die zij er in uitspreekt, doch geen kunstwaarde als poëzie. In 1777 stierf Wolff, waarna zij zich met haar vriendin Aagje Deken te De Rijp en in 1782 op Lommerlust te Beverwijk vestigde.In 1779 verscheen haar belangrijke Proeve over de opvoeding, gegrond op Locke en Rousseau, maar toch zeer zelfstandig. Met Aagje Deken schreef zij de droge Economische liedjes (3 dln, 17801790), bedoeld als bijdrage tot veredeling van de volkszang, en de goed geslaagde spectatoriale Brieven over verscheidene onderwerpen (2 dln, 1780—1781). Van veel groter betekenis zijn echter haar romans in brieven, waarvoor Richardson tot voorbeeld had gestrekt, maar die toch een geheel eigen karakter dragen. Zij zijn minder sentimenteel, minder romantisch en minder realistisch, maar rijk aan brede humaniteit en overvloeiend van geest. Voortreffelijk weet zij daarin karakters uit te beelden en de stijl der brieven geheel aan te passen aan de aard van de schrijver.
De bekendste dezer romans was de Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (2 dln, 1782), die tot in onze tijd is herdrukt (uitg. Wereldbibl. 1905). In 1788, met de Pruisische invasie, weken de beide vriendinnen met vele patriotten uit en vestigden zich te Trévoux in Bourgondië. Van haar leven daar verhalen de Wandelingen in Bourgondië (1789). Ten gevolge van een faillissement verloren zij haar vermogen, keerden in 1798 naar ’s-Gravenhage terug en leefden daar in bekrompen omstandigheden.
Bibl.: Gedichten: Walcheren, in vier zangen (1769); Zedenzang der Menschenliefde (1772); De onveranderlijke Santhorstsche Geloofsbelijdenis (1772); De Bekkeriaansche dooling U775) J Beemster Winter-Buitenleven (1775-1778). Romans: Historie van den heer Willem Leevend (8 dln, 1784-1785); Historie van Cornelia Wildschut (6 dln, 1793-1796); Brieven van Abraham Blankaart (3 dln, 1787-1789).
Lit.: C. Busken Huet, Wolff en Deken (in Oude Romans, Litt. Fant. XIX); J. van Vloten, E. W.-B., Levens- en karakterbeeld (Haarlem 1880); J. W.
A. Naber, E. W.-B. en Agatha Deken (Haarlem 1912); H. C. H. Moquette, Over de romans van Wolff en Deken (Rotterdam 1898); A. de Vletter, De opvoedk. denkbeelden van Betje W. en Aagje Deken (Groningen 1915); H.
G. M. Ghijsen, Betje W. in verband met het geestelijk leven van haar tijd (Rotterdam 1919); Idem, De samenwerking van W. en Deken (De Gids 1922); Idem, W. en Deken’s romans uit haar bloeitijd (De Gids 1923); J. Dyserinck, Brieven van Betje W. en Aagtje Deken (Den Haag 1904); J. Koopmans, De Tendens in de YVillem Leevend (De Beweging 1910); J. Prinsen, Het sentimentele bij Feith, W.-Deken en Post (De Gids 1915); A.
RomeinVerschoor, Eva’s tweede appel, in: J. Romein en A. RomeinVerschoor, Erflaters van onze Beschaving III (1939); G. Stuiveling, Economische Liedjes, in diens Rekenschap (1941); H. J. Vieu-Kuik, Het gebruik van Franse woorden door Wolff en Deken, diss.
Groningen (1951). Van een samenvattende levensbeschrijving door H. G. M. Ghijsen verscheen in 1953 het eerste deel.