Belgisch dierkundige (Leuven 5 Mrt 1846 - Luik 28 Apr. 1910), werd in 1870 hoogleraar te Luik en publiceerde voortreffelijke verhandelingen op het gebied der microscopische anatomie, der histologie en der ontwikkelingsgeschiedenis. Hij ontdekte dat bij elke diersoort het aantal chromosomen* constant is, dat dit aantal bij de rijping in de geslachtscellen tot de helft wordt gereduceerd, om daarna bij de bevruchting door de versmelting der geslachtscellen weer normaal te worden.
Sedert 1880 gaf hij met Van Bambeke de Archives de Biologie uit. Op zijn reizen naar Brazilië en La Plata verzamelde hij rijkelijk materiaal, aan welks bewerking tal van bekende onderzoekers deelnamen.Bibl.: Recherches sur la composition et la signification de l’œuf basées sur l’étude de son mode de formation et des premiers phénomènes embryonnaires (Bruxelles 1870); Recherches sur l’évolution des Grégarines (Bull, de l’Ac. roy. de Belgique, 1871) ; La maturation de l’oeuf, la fécondation et les premières phases de développement embryonal des mammifères d’après des recherches faites chez le lapin (Bruxelles 1875) ; Contribution à l’histoire de la vésicule germinative et du premier noyau embryonnaire (Bull, de l’Ac. de Belgique, 1876); Contribution au développement embryonnaire des Teléostéens (id., 1877); Recherches sur la maturation de l’œuf et la division cellulaire (Gand 1884). Met Neyt: Nouvelles recherches sur la fécondation et la division mitotique chez l’Ascaris mégalocéphale (Leipzic 1887).
