Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DUYSE, Prudens van

betekenis & definitie

Vlaams dichter (Dendermonde 17 Sept. 1804 - Gent 13 Nov. 1859), is de belangrijkste en veelzijdigste van de romantische generatie. Zijn vader, die geneesheer was, liet hem studeren, eerst te Leuven, daarna te Gent, waar hij de lessen bijwoonde van de Noordnederlandse hoogleraar Schrant.

Als overtuigd orangist week hij na de omwenteling van 1830 naar Nederland uit. Maar enkele jaren later kwam hij te Gent terug, werd er in 1836 leraar aan het athenaeum en in 1838 stadsarchivaris. Hij had een belangrijk aandeel in de ontwakende Vlaamse Beweging, was mede-oprichter van „De Tael is gansch het Volk” (1837) en promotor van het „Duitsch-Vlaamsch Zangverbond” (1846). Onder de Vlaamse dichters van zijn geslacht was hij wellicht het machtigste temperament en de rijkste geest, doch zijn overvloedige inspiratie en zijn vlot improvisatietalent beletten hem dikwijls voor een gelouterde vorm te zorgen. Hij werd bij herhaling bekroond in prijskampen van rederijkerskamers en beoefende alle dichtsoorten. Zijn buitengewoon omvangrijk werk is dan ook zeer ongelijk van waarde. In zijn rhetorische lyriek herinnert hij vooral aan Bilderdijk; hij treft daar soms door spontane, ruime beweging van het vers en volheid van klank, is echter meer te genieten in gedichten van intiemer toon (bijv. de elegie Natalia, 1842) of waar hij, o.m. in romantische legenden, de middeleeuwse eenvoud benadert (Het Gentsch Begijntje, De Monnik van Afflighem, Liederen oude en nieuwe). Zijn beste gedichten verzamelde hij in Het Klaverblad en Nazomer. Na zijn dood verschenen nog tien dln Nagelaten Gedichten.Bibl. (voorn. werken): Gedichten (’s-Gravenhage 1831); Vaderlandsche Poëzij (Gent 1840, 3 dln); Godfried of de Godsdienst op ’t Veld (Gent 1842); Natalia (Gent 1842, herz. uitg. 1850); De Spellingsoorlog (Gent 1842); Het Klaverblad (Brussel 1848); Dichtbespiegelingen na Thomas à Kempis (Dendermonde 1850); Jacob van Artevelde (Gent 1859); Nazomer (Gent 1859); Nagelaten gedichten (Roeselare 1882-’85). Studiën: Verhandeling over den Nederl. Versbouw (’s-Gravenhage 1854); De Rederijkkamers in Nederland (Gent 1900). Bloemlezingen uit zijn werk, samengesteld door Fl. van Duyse (Roeselare 1889), V. de Meyere (2 dln, Aalst 1907), P. Sterkens-Cieters (Antw. 1942).

Lit.: J. Micheels, P. v. D., zijn leven en zijn werken (Gent 1898); M. Rooses, Letterk. Studiën (Gent 1894); V. de Meyere, Inl. tot het 2de dl van zijn bloemlezing (1907); P. Sterkens-Cieters, P. v. D. (Antwerpen 1929).

< >