Hoev. Hoev.
Hoev. Hoev. Duur Hoev. Hoev. 11,0 11,0 12,0 5,i 5,6 12,0 7,2 36
7,0 6,8 6,6 4,8 *,5 5,5 5,o 36
6,2 l6 1 1 44 1 —
23,0 20,7 vrij
0,3 0,7 1,4 1,4 5,4 1
2,9 3,1 4,1 5.1 3,4 7,4 vrij — vrij — vrij — vrij —
— — — 0,1 0,1 — 0,3 0,3 0,2 —
— — 0,1 0,6 0,2 2,0 1,2 1,6 1,6 *,6
2,0 2,0 1,8 0,5 48 0,1 48 0,8 48 vrij — vrij — vrij — vrij —
— — — 0,1 0,1 0,1 0,8 0,6 0,6 vrij
94,2 90,6 90,6 114,5 88,4 131,6 124,8 112,0 97,0 44 vrij —
— — 1,0 0,1 0,1 0,1 vrij — vrij — 10) 44 vrij —
— — — 0,2 0,2 — vrij — vrij — 10) 44 vrij —
— 11,1 2,6 vrij — vrij — vrij — vrij —
3,6 3,5 4,2 5,7 4,2 6,1 4,8 1,3 1,4 44 vrij —
— — — 0,2 0,2 0,4 vrij — vrij — 10) 44 vrij —
— — — 0,6 0,6 1,6 vrij — vrij — 10) 44 vrij —
— — — — — 0,1 — — 0,3 2,0 44
3.2 2,7 1,8 6,0 1,2 1,9 vrij — vrij — vrij — vrij —
1,1 1,1 1,1 — — — vrij — vrij — vrij — vrij —
1.3 1,3 1,2 1,6 0,4 0,9 vrij — vrij — 10) 44 vrij —
3,2 3,2 2,6 3,8 3,4 2,1 4,6 4,8 4,8 4,4 44
— — 2 — — — 4 29 35 5* vry —
o,3 22 0,5 33 0,8 32 vrij — vrij — vrij — vrij —
6,6 7,1 6,0 9,9 8,5 9,6 13,3 13,1 14,5 8.5 25
85,8 77,9 77,0 24,7 — 40,2 — — — —
1,8 — — 78,0 62,5 50,0 97,0 102,5 64,0 26 vrij —
209,5 199,5 198,5 167,0 117,0 j 163,0 101,0 39 vrij — vrij — vrij —
6,6 6,2 6,6 4,9 2,0 3,5 — — — —
— — 1,1 3,4 7,0 4,0 11,8 12,0 10,2 8.9 44
— 1,6 29 0,2 0,2 0,4 — 35 vrij —
— — o,5 — — — 35 vry —
1,3 1,3 1,2 0,5 0,2 0,9 vrij — vrij — vrij — vrij —
0,2 2 0,1 2 0,1 i 2,6 2,4 3,3 0,2 2 vrij — vrij — vrij —
4 4 4 7 7 7 10 12 12 12
42 32 42 45 24 24 47 107 128 134 59 26
— — — 6 6 6 51 53 53 26 26
1,5 1,6 1,5 1,7 1,6 1,7 4,5 3,5 4,2 48 vrij —
180 135 225 50 95 95 200 150 200 48 vrij —
7) Uitgedrukt in bouillonblokjes.
8) De opgaven hebben betrekking op de stookseizoenen die in het desbetreffende jaar aanvingen, 1 eenheid brandstoffen = 1 hl anthraciet of eierkolen = 2 hl cokes = 110 kg bruinkoolbriketten.
9) 1 rantsoen = 20 sigaretten = 5 sigaren = 10 kleine sigaren = 25 g tabak (van 12 Aug. 1943 af 20 g na de bevrijding weer 25 g).
10) Van 1 Jan. 1948 - 11 Sept. 1948 werden bicsuits, beschuit, koek, banket e.d.; vermicelli, maizena e.d. wederom gedistribueerd op keuzebonnen voor brood. In dit overzicht zijn deze gerantsoeneerde artikelen alle uitgedrukt in brood en hieronder verantwoord.
Bron: De tabel is ontleend aan de jaarcijfers voor Nederland 1943—1946 en 1947—1950.
DE DISTRIBUTIE VAN DE OVERIGE CONSUMENTEN-ARTIKELEN
De rantsoenering van alkohol, een der weinige schaarse producten, die nooit distributiegoed in de zin der Distributiewet zijn geweest, berustte bij het Rantsoeneringsbureau voor Gedistilleerde Dranken te Schiedam, een instelling van belanghebbenden. Het was een rantsoenering van fabrikant naar detaillist, welke laatste bij de verdeling over de consumenten niet aan voorschriften van hogerhand was gebonden. Voor de vaststelling van de aan de detaillisten, slijterijen en café’s verstrekte toewijzingen werden de gedurende 1939 bij de fabrikanten afgenomen hoeveelheden als basis aangenomen. De toewijzingen schommelden om 35 pct van het basisverbruik. De distributie van tabaksproducten ving op 18 Mei 1942 aan. De zgn. tabakskaarten werden slechts verstrekt aan mannelijke personen van 18 jaar en ouder en aan vrouwen van 25 jaar en ouder (na 10 Apr. 1943 werden aan vrouwen geen tabaksbonnen meer verstrekt), voor zover ze niet de voorkeur gaven aan een zgn. versnaperingskaart, waarop suikerwerk en chocolade verkrijgbaar was.
Van de tabaksverwerkende industrie werden de meeste bedrijven in 1943 stilgelegd. Ten einde te voorkomen dat de in bedrijf blijvende fabrieken zich tijdens de concentratie van een zekere goodwill zouden verzekeren, leverde de tabaksindustrie haar producten in een neutrale verpakking: de B.K.-shag en de Consi-sigaretten (na de beëindiging der bezetting de Rhodesia-sigaretten). Van Dec. tot aan de bevrijding zijn geen bonnen meer aangewezen. Wat de grootte der verstrekte rantsoenen betreft, kan verwezen worden naar tabel 2.
TABEL 3. CALORISCHE WAARDE VAN HET DAGRANTSOEN GEDURENDE WERELDOORLOG II
Aantal calorieën in 0
jaar 1, 2, 3 jaar 4-14
jaar 14-18
jaar 18 jaar en ouder
Mei 1941 1627 1627 1974 2010 1842
Mei 1942 1566 1566 1820 1827 1538
Md 1943 1672 1672 1960 2171 1788
Mei 1944 1474 1474 1795 1948 1545
Sept. 1944 1420 1420 1720 1780 1440
Oct. 1944 1420 1420 1400 1400 1380
Nov. 1944 1280 1120 900 840 800
Dec. 1944 1020 840 660 620 600
Jan. 1945 1000 780 560 560 500
Febr. 1945 1025 700 500 480 460
Mrt 1945 1120 820 600 560 560
Apr. 1945 1600 1400 980 800 520
Mei 1945 1700 1400 1200 1100 700
De textieldistributie begon op 12 Aug. 1940. Van de zgn. textielpuntenkaart werd toen voor het eerst een aantal punten geldig verklaard, welke voor de aankoop van textielproducten konden dienen. Af en toe werden er nieuwe punten aangewezen, hetgeen echter met steeds grotere tussenperioden geschiedde. Daar het aantal benodigde punten voor de verschillende artikelen sterk uiteenliep, is het moeilijk om aan de hand van de hoeveelheid beschikbaar gestelde punten een inzicht te krijgen in de textielpositie van de Nederlander gedurende de verschillende oorlogsjaren. Resteert nog de rantsoenering van vaste brandstoffen, gas en electriciteit. Aan het begin van de oorlog was de productie van brandstoffen van de Limburgse mijnen juist voldoende om kwantitatief in de behoefte van de Nederlandse bevolking te voorzien.
Aangezien voor de kwaliteitendekking echter een zekere ruil van soorten met het buitenland nodig was, welke ruil al direct na het uitbreken van Wereldoorlog II in Sept. 1939 sterk bemoeilijkt werd, achtte het ministerie van Economische Zaken het gewenst, onmiddellijk in te grijpen. Reeds op 2 Sept. 1939 werd het Rijkskolenbureau opgedragen zowel voor de industriële als voor de huisbrandbehoefte regelend op te treden. De distributie van vaste brandstoffen en huisbrand ging op 1 Oct. 1940 in. Werd aanvankelijk nog rekening gehouden met de grootte van het woonhuis, sinds 1942 werden alle gezinstoewijzingen gelijk. In Mei 1944 werden de laatste bonnen voor kolen aangewezen, doch aflevering vond meestal niet plaats, zodat gedurende de winter 1944-45 vrijwel iedereen van warmte verstoken was.
Tijdens de bezetting werd ondanks de toezegging van Duitse zijde, dat er geen uitvoer van brandstoffen zou plaats vinden, toch ruim 2¼ millioen ton kolen geëxporteerd. Daarnaast daalde ook in de mijnen de productie sterk als gevolg van allerlei oorlogsomstandigheden. Globaal moest het huisbrandverbruik dat vóór de oorlog ca 4 millioen ton per jaar bedroeg met 30 pct worden verminderd. Het industriële verbruik werd van 10 op 9 millioen ton per jaar beperkt, waarvan weer 1 millioen ton werd bestemd voor vroegere verbruikers van vloeibare brandstoffen, zodat in totaal een tekort van 20 pct ontstond. De industrie had voorrang en het restant kwam als huisbrand beschikbaar.
Met de brandstoffen vielen sinds 14 Dec. 1940 ook gas en electriciteit onder de distributie. In Juli 1943 werd het rantsoen voor huishoudelijk verbruik verlaagd tot op 75 pct van het overeenkomstig verbruik over 1940 en in Aug. 1944 tot op 65 pct. Voorts werden maximum-rantsoenen en percentages voor industriële en andere doeleinden vastgesteld. Nadat in Aug. 1944 voor heel Nederland gasloze uren waren ingesteld, werd in de loop van Oct. en Nov. 1944 de gas- en electriciteitsvoorziening voor civiel gebruik geheel stopgezet. Na een lichtloze hongerwinter kwam de bevrijding nog juist op tijd om de wateraanvoer van afsnijding te redden.
EINDE DER RANTSOENERING
Daar de schaarste van grondstoffen en eindproducten nog lang na de bevrijding aanhield, kon de rantsoenering slechts zeer geleidelijk worden opgeheven. Pas in 1946 konden de eerste artikelen worden vrijgegeven, nl. aardappelen en peulvruchten. Eind 1947 deed zich als gevolg van abnormale weersomstandigheden een internationale voedselschaarste voor, welke er toe leidde, dat voor een aantal artikelen de rantsoenen weer verminderd dienden te worden; zelfs werden enkele graanproducten, die reeds vrij verkrijgbaar waren, weer gerantsoeneerd. In 1948 werden evenwel belangrijke vorderingen gemaakt met het herstel van de consumptievrijheid.
De verkoop van schoenen kwam vrij en de distributie van melk, brood, suiker, versnaperingen, zeep en thee werd afgeschaft. Dank zij de toeneming der agrarische en industriële productie en de geleidelijke benadering van een toestand van monetair evenwicht werd in de loop van 1949 op vrijwel alle markten de discrepantie tussen de beschikbare koopkracht en de aangeboden hoeveelheid goederen zóveel geringer, dat bijna alle nog gerantsoeneerde artikelen van distributie konden worden vrijgegeven. Achtereenvolgens werd in dat jaar de rantsoenering van eieren, cacao, boter, margarine, slaolie, sigaretten en kerftabak, textiel, kaas en vlees gestaakt. In 1950 werd de brandstoffendistributie beëindigd en in 1951 volgde de koffie, waarmee de distributie van consumentengoederen een einde nam.
In verband met de door het conflict in Korea veroorzaakte schaarste of dreigende schaarste t.a.v. een aantal grondstoffen, waaronder metalen, chemische producten en steenkool voor de industrie, konden enkele distributievoorschriften uit de Distributiewet 1939 en de Prijsopdrijvings- en Hamsterwet 1939 nog niet worden gemist, zodat een aantal artikelen van deze wetten voorlopig (tot 26 Sept. 1952) werd gehandhaafd. Op grond van deze bepalingen blijft het mogelijk artikelen als distributiegoed aan te wijzen en daarvoor regelingen te geven.
J. E. ANDRIESSEN
Lit.: Economische en Sociale Kroniek van de Oorlogsjaren 1940-1945 (publicatie van het C.B.S.); Jaarcijfers v. Nederl. 1943-1946 en 1947-1950.
In BELGIË werd, nadat zich reeds gedurende Wereldoorlog I grote moeilijkheden met de voedselvoorziening hadden voorgedaan, de administratieve voorbereiding van ’s lands ravitaillering, in geval een nieuw internationaal conflict zou ontstaan, reeds in 1933 overwogen, zodra de Duitse dreiging tot uiting zou zijn gekomen.
In 1937, toen de voorbereidende werkzaamheden ver genoeg gevorderd waren, werd door de regering in de attributies van de minister van Binnenlandse Zaken een Commissie voor Ravitaillering en Burgerlijke Hulp opgericht, belast met de voorbereiding en de mobilisatie van een Dienst die dezelfde naam zou dragen. In 1938, op het ogenblik van de crisis en de bijeenkomst te München, werd de uitvoer van koopwaar, waarvan een reserve in het land moest worden behouden, aan het verlenen van een vergunning ondergeschikt. Maar de crisis was slechts van korte duur en andere maatregelen behoefden niet te worden overwogen.
Bij K.B. van 24 Maart 1939 werd binnen de bevoegde ministeries de kern opgericht van de verschillende onderafdelingen die voormelde Dienst zouden samenstellen. Deze kernen die, naar gelang van de omstandigheden, konden worden uitgebreid, konden ook desgewenst aan het ministerie van Economische Zaken worden ondergeschikt gemaakt. Een K.B. van 1 Mei 1939 schreef de oprichting voor van een departement van Ravitaillering en Burgerlijke Hulp onder de directie van de minister van Economische Zaken voor. Deze zou bepalen wanneer het nieuwe departement actief zou optreden. Dit gebeurde op 3 Sept. daaropvolgend, de dag waarop de oorlog uitbrak tussen de grote mogendheden. Het nieuwe ministerie groepeerde de ravitaillering, de burgerlijke hulp (aan personen die in staat van nood verkeerden ten gevolge van oorlogsfeiten), de werkverschaffing en de Nationale Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid. Op 1 Jan. 1940 werd het gesplitst en het eigenlijke departement van Ravitaillering werd aan Economische Zaken toegevoegd.
Sinds de lente had de regering het aanleggen van veiligheidsvoorraden steeds verder doorgevoerd en de reglementering uitgewerkt ten behoeve van de economische bedrijvigheid en de ravitaillering van het land in de crisistijd die was komen opdagen. Het aanleggen en de financiering van de voorraden werden verzekerd door de nijverheid en de handel, aan de hand van besluiten of overeenkomsten, naar gelang van het geval. Toen de impuls eenmaal was gegeven, werd de beweging gevolgd door andere bedrijven en door de gezinnen; de reserves, trouwens per verbruiksdag berekend volgens de cijfers van een referentie-periode, werden aangevuld naarmate zij door de bevolking waren verbruikt.
VERDELING VAN ENKELE VERBOUWINGEN (in ha)
Verbouwingen 1929 1941 1942 1943 1944
(niet vast)
Gewassen voor broodbereiding 347 655 313584 343 97* 375 382 352 354
Gewassen niet geschikt voor broodbereiding .... 252 731 199 461 195 633 203 705 202 357
Suikerbieten 52 942 48 323 59 378 54 257 57488
Olieachtigen:
raapzaad 14 64 122 113
winterkoolzaad 73 — 44 7 891 18 851
zomerkoolzaad — 31 412 17 449 10 721
Aardappelen:
late en half-late 133 129 101 497 116 804 109 586 97 329
vroege 17 519 3 566 4 368 6 306 5 258
Voeder 112 566 77 299 66 341 64 832 70 336
Weiden 676 157 720 933 750 259 700 561 667 390
Totaal der verbouwingen . 1 842 296 1 673 136 1 746 893 1 765 171 1 712 154
Op het gebied van de wetgeving en de reglementering valt hier nog het volgende te vermelden: het afhankelijk maken, sinds het begin van de vijandelijkheden, wat de uitvoer betreft, van het afleveren van een vergunning en het verbod van uitvoer van bepaalde waren, opdat de voor het land noodzakelijke reserves niet zouden worden aangetast. Verder nog dient een besluit vermeld van 22 Sept. dat het builprocent voor broodmeel op 82 pct bepaalde; eveneens besluiten van 23 Sept. en 7 Oct. die uitbreiding van de bebouwing oplegden voor tarwe, rogge, suikerbieten en aardappelen. Ten slotte nog de publicatie van een besluit, houdende reglementering van de distributie van levensmiddelen aan de verbruikers, door middel van rantsoeneringskaarten en zegels, die in de loop van de winter aan de inwoners werden ter hand gesteld. De kaart was een identiteitsdocument waardoor het recht van de houder werd vastgesteld, maandelijks bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats een vel zegels af te halen die de rantsoenen vertegenwoordigden waarop hij recht had. De waarde van de zegels werd op bepaalde tijdstippen vastgesteld op grondslag van het beschikbare waarop kon gerekend worden voor de volgende periode. De politiek van de regering, waardoor het behoud, de aangroei zelfs, van de voorraden in de hand werd gewerkt en die tevens een middel uitmaakte om de prijsstijging te bestrijden, heeft tot gevolg gehad dat het invoeren van de rantsoenering kon worden verschoven tot ook België in de oorlog werd betrokken.
De eerste rantsoeneringstabel dagtekent van 12 Mei 1940. Zij werd gevolgd door een ander besluit, houdende reglementering van de samenstelling der maaltijden in de restaurants. Op 16 Mei, alvorens terug te trekken op Oostende met de administratieve diensten die haar zouden vergezellen, verenigde de regering de administraties van Ravitaillering en van Volksgezondheid onder het gezag van een tijdelijke secretaris-generaal, aan wie de taak werd opgedragen de ravitaillering in het bezette gebied te organiseren. Op 11 Aug. ging de Administratie voor de Ravitaillering naar het departement van Landbouw, dat de 27ste overging tot de oprichting van een Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie. Aan dit nieuwe organisme werden de meest uitgebreide bevoegdheden toegedeeld in zake voortbrenging en verwerking van landbouw- en voedingsproducten. Intussen hadden de opvorderingen van de bezetter, de vernietigingen en de behoeften van de honderdduizenden vluchtelingen die het land waren doorgetrokken in de richting van Frankrijk de voorraden in hoge mate doen slinken.
Ten slotte oefenden verscheidene factoren een uiterst ongunstige invloed uit op de landbouw: een lange winter, het bevriezen van een gedeelte der herfstbezaaiingen, de Duitse opmars en de uittocht van de bevolking naar Frankrijk. Op vele plaatsen waren velden en akkers aan hun lot overgelaten en het planten van aardappelen bleek gecompromitteerd. Dit alles had onmiddellijk een ongunstige weerslag op de rantsoenering van de bevolking.
Van ravitaillering door overzeese gebieden afgesneden, was België nagenoeg helemaal aangewezen om van eigen voortbrengst te leven. De Belgische landbouw en veeteelt had zich tot dan toe gespecialiseerd in het fokken van dieren, waarvoor een aanzienlijke hoeveelheid voedergewassen en ander veevoeder moest worden ingevoerd. Een andere weg moest worden ingeslagen. De landbouw werd daarenboven verplicht tot leveringen en moest zich onderwerpen aan de uitvoering van verbouwingsplannen.
Wat betreft de dieren:
a. de paardenstapel liep achteruit van 277 600 in 1941 tot 250 238 (?) in 1944,
b. de runderstapel viel van 1 984 650 stuks in 1941 op 1 493 984 stuks (?) in 1944,
c. de varkensstapel van 966 186 in 1929 op 445 363 (?) in 1944,
d. de leghennen kwamen van 16 700 084 in 1929 op 1 873 597 in 1943.
Onder de enkele ingevoerde producten in het land, onder de bezetting, kunnen worden vermeld: 6300 ton aardnoten, en een globaal volume van 850 000 ton broodgraan. Dit laatste cijfer is te vergelijken met dat van 1 285 000 ton tarwe en rogge, die de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie elk jaar vóór de oorlog moest invoeren (gemiddelde 1934-1938).
De uitheemse producten (koffie, thee, cacao, onder meer) waren in korte tijd van de markt verdwenen. De voedingsnijverheden werden gereglementeerd. Het builprocent voor meel bedroeg tot 97 en het gehalte van tafelbier daalde tot 0,8. Vruchten, groenten en vis waren het voorwerp van uiteenlopende beschikkingen. De strengheid van de rantsoenering werd nochtans in een zekere mate verzacht ten gunste van zwangere vrouwen, van jonge moeders, van kinderen, en van bepaalde categorieën arbeiders, door de toekenning van bijkomende rantsoenen. De ontoereikendheid van de rantsoenering met versterkende en beschermende principes liet zich vooral voelen in de steden en industriële centra, waar brede lagen van de bevolking leden aan ondervoeding, waarvan de gevolgen dikwijls niet uitbleven.
In Dec. 1941 was het dagelijkse rantsoen 225 gr. brood of 170 g meel, 6,6 g margarine, 8,3 g boter, 33,33 g suiker en 85 g vlees, 15 g confituur waarvan 7,5 g kunsthonig, 500 g aardappelen. In Juni 1944 was het 250 g brood of 185 g meel, 3.33 g gebrande gerst, 1,66 g margarine, 10 g boter, 3,33 g cichorei, 33.33 g suiker, 3,33 g kaas, 20 g vlees, 20 g confituur en 300 g aardappelen. Het vlees hierbij berekend met beenderen inbegrepen. Anderdeels werd gedurende de zomermaanden een globale bijslag van suiker ten belope van 2 kg per persoon verschaft, voor de vervaardiging van huishoudelijke confituur. Naast de officiële markt kwam ook een clandestiene markt (de zgn. „zwarte markt”) tot stand. De prijzen lagen ver buiten het bereik van de meeste gezinnen.
In Juli 1944 — als index voor Aug. 1939 zij verondersteld het cijfer 100 — noteerde de prijs van het gewoon brood er 1913, deze van de aardappelen 1741. deze van hoeveboter 1186, deze van Santos-koffie 10 770, deze van gezaagde suiker 2285. Verder nog voor margarine 1617, bouilli 1305, inlands spek 2140, reuzel 3223. Textielwaren, schoenen en brandstof waren insgelijks gerantsoeneerd volgens een stelsel van punten en bonnen. Maar deze laatste werden in een ontoereikende mate verleend. De stijging van het indexcijfer op de zwarte markt voor deze waren toont aan hoe zeldzaam zij geworden waren. Wanneer men andermaal voor 1939 het indexcijfer 100 neemt, dan komt men, voor Juli 1944, tot de volgende cijfers: manshemden in katoen 1312, werksokken 1299, gewoon pak (costume-veston) 860, mansschoenen 941, steenkool (dove) 20/30, 1159.
In dezelfde maand was het indexcijfer voor witte harde zeep 8887. Tegen het einde van de bezetting was het land uitgeput, de gezinnen hadden hun laatste reserves zien wegteren en de aan ondervoeding blootgestelde bevolking zag haar werkkracht afnemen.
Bij de bevrijding (3 Sept. 1944) werd het ministerie van Ravitaillering weder opgericht en de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie werd ontbonden en nietig verklaard ab initio. Tegen het einde van het jaar werd een ministerie voor de Invoer opgericht. Dit departement werd belast met de ravitaillering van het land, niet alleen op het gebied van de voedingswaren, maar ook wat betreft de grondstoffen, en alle andere producten nodig tot herstel van de nationale economie. Door dit departement werden zendingen naar het buitenland gestuurd, waarvan de belangrijkste zich naar Londen, naar Washington en naar Buenos Aires begaven. In de lente van 1945 werd het ministerie voor Ravitaillering aangevuld door een „Handelsdienst voor de Ravitaillering”, die hoofdzakelijk tot taak had de import voor zijn rekening op te nemen en de ingevoerde producten dan verder af te dragen aan de verschillende groepen van de importhandel, te dien einde verenigd in een coöperatieve (Union Interportuaire). Dit gebeurde volgens de door de minister van Ravitaillering bepaalde voorwaarden en richtlijnen. Tot in de lente van 1945 bleef de toestand op het gebied van de ravitaillering zeer moeilijk in het land, ten gevolge van de vernietigingen van het verkeersnet die de bevrijding waren voorafgegaan, de sluiting van de Schelde tot half Dec. 1944, de bombardementen met vliegende bommen, het offensief van von Rundstedt, en tevens de strenge winter 1944-45.
In Dec. 1944 bedroeg het rantsoen brood 350 g, met 13,3 g margarine, 3,3 g boter, 33,33 g suiker, 4,15 g droge groenten, 35 g vlees en 500 g aardappelen. Omtrent Juni-Juli bedraagt de energetische waarde van het rantsoen 1800/1900 calorieën. In Dec. 1945 was het rantsoen brood 450 g, dat van de margarine 23,33 g, voor boter beliep het 10 g, voor suiker 33,33 g, voor droge groenten 16,6 g, voor vlees 50 g, voor aardappelen 300 g. Het broodrantsoen zou nochtans geleidelijk worden teruggebracht op 300 g ten gevolge van moeilijkheden met de ravitaillering in graangewassen op de buitenlandse markten. In Dec. 1946 bedroeg het rantsoen brood 300 g, het rantsoen boter, margarine en reuzel verenigd 30 g, dat van inlands vlees en conservenvlees uit het buitenland 80 g, dat van aardappelen 300 g. Officieel kwam er ook een rantsoen olie voor van 6,1 g.
In Dec. 1947 was het broodrantsoen nog steeds 300 g, dat van vetwaren 37 g, dat van vlees 50 g. De rantsoeneringstabel van Dec. 1948 sloeg nog alleen op rijst en ingevoerde boter. Het was de 105de en laatste tabel. Het ministerie van Ravitaillering en van de Invoer (dit laatste departement was in de lente van 1947 aan Ravitaillering toegevoegd) had zijn taak volbracht en werd afgeschaft. De importhandel kon zich weer van zijn zending kwijten en de landbouw die bij de bevrijding zo verarmd was dat geen teeltplan bij machte zou geweest zijn om de uitgeputte gronden te doen opbrengen, had zijn productiviteit weergevonden.
G. MATHIEU
Lit.: Georges Rency, La Belgique et la Guerre (Bruxelles 1920); Rapport général du Comité National de Secours et d’Alimentation (Bruxelles 1921); F. Baudhuin, Supra; Idem, L’Economie belge sous l’occupation 1940-1944 (Bruxelles 1945); Jean Colard, L’Alimentation de la Belgique sous l’occupation allemande 1940-1944 (Louvain 1945); G. Jacquemyns, Privations et Espoirs (Bruxelles 1945); Organisation de la Santé, Brochure 45, Série de rapports techniques. Prophylaxie et traitement des déficiences alimentaires graves lors de calamités (Nov. 1951).