Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DOGMA (Protestantse opvatting)

betekenis & definitie

Eerst sedert de 16de eeuw gebruikt men met systematische nadruk de term „dogma”. Met dogma bedoelt men de definitie der Christelijke waarheid zoals die gepredikt moet worden, een definitie, door de Kerk met gezag uitgesproken en evenzeer door de Kerk aanvaard.

Het zal onmiddellijk duidelijk zijn, dat de mening, die men over het gezag van de Kerk heeft, de waarde en het karakter van het dogma bepalen zal, terwijl ook de opvatting, die men over het geloof heeft, de inhoud van de „aanvaarding” van het dogma bepalen zal. M.a.w.: wanneer men over het dogma spreekt, komen allerlei delen der dogmatiek in beweging: de leer over de Kerk, de geloofsopvatting, enz. Het dogma is noodzakelijk, omdat het Evangelie gepredikt moet worden. Het Evangelie staat echter in de gehele Bijbel, in het Nieuwe èn in het Oude Testament. Het Evangelie komt dus tot ons in een veelheid van getuigenissen. Alle Bijbelschrijvers wijzen wel naar Christus heen, maar zij wijzen naar Hem van verschillende zijden; hun getuigenissen zijn van grote verscheidenheid. De Bijbel is nu eenmaal geen dogmatische verhandeling. Geen der Bijbelschrijvers antwoordt op de vraag naar de wezenlijke inhoud van het Evangelie met een definitie. Terwille van de zuiverheid van het Evangelie, meestal in strijd met de een of andere ketterij, heeft de Kerk uitspraken gedaan over de wezenlijke inhoud van het Evangelie. In haar dogma’s zegt de Kerk: dit en dat moet gepredikt worden. Daardoor onttrekt zij het Evangelie aan een willekeurige vulling door de particuliere inzichten dergenen, die het Evangelie in opdracht der Kerk prediken. De dogma’s zijn door de Kerk uitgezette bakens, opdat de vaart der prediking de rechte zal zijn en opdat het schip der prediking niet vast zal lopen op de klippen en ondiepten der ketterij.Het dogma is dus naar Protestants inzicht een menselijke poging der Kerk om in menselijke woorden uit te zeggen de waarheid, die in Christus is. Ook al wordt deze poging ondernomen door een wettig bijeengeroepen kerkvergadering, die de Kerk op wettige wijze vertegenwoordigt, toch zal het Protestantisme voor de kerkelijke dogma’s geen onfeilbaarheid opeisen. Het Protestantisme ontkent ook de juistheid van de R.K. formulering van het dogma als een geloofswaarheid door God formeel geopenbaard. Wèl erkent het Protestantisme, dat in het dogma de Kerk van het verleden spreekt: eerbiedwaardig, met gezag en stellig niet zonder de leiding van de Heilige Geest. Maar het is en blijft toch altijd de Kerk, die spreekt. Dat betekent, dat in het dogma uit het Woord Gods een menselijk woord wordt, een woord, waarnaar geluisterd moet worden, maar dat toch altijd een mensenwoord blijft. Hoeveel achting en respect het Protestantisme ook hebben moge voor de kerkelijke dogma’s, het weet, dat elke menselijke formulering der waarheid Gods betrekkelijk en inadaequaat is, en dat het Woord Gods zelf hoog boven het dogma uitgaat. Ook in deze houding tegenover het dogma openbaart het Protestantisme wederom zijn critisch karakter. Vandaar dan ook, dat de Nederlandse Geloofsbelijdenis van Guido de Bray aan het slot van artikel IX nadrukkelijk verzekert, dat de reformatorische kerken aannemen „de drie geloofssommen, namelijk der Apostelen, van Nicea, en van Athanasius, insgelijks hetgeen daarvan door de Ouden in gelijkvormigheid met deze besloten is”. Dat sprak voor het jonge Protestantisme niet vanzelf: het mat elke kerkelijke uitspraak aan het alleen normerende Woord Gods. Het dogma als zodanig staat niet in de Bijbelse teksten. Het dogma is een interpretatie. Men zal zich er steeds weer van moeten overtuigen, dat het een goede interpretatie van de Bijbelse teksten is.

Het Protestantisme verwerpt voorts ook de mening, dat het dogma een credendum zou zijn: iets, dat geloofd moet worden. Deze verwerping spruit niet voort uit relativisme, maar uit een ander geloofsbegrip. Het Protestantisme verwerpt het intellectualisme, dat het aanvaarden van geloofswaarheden voor geloof houdt. Geloof kan in het Protestantisme niet betekenen de onderworpen aanvaarding van de dogma’s der Kerk. Geloof is de reële ontmoeting van God en mens. Geloof is altijd geloof in een Persoon: de existentiële relatie van Gij en Ik, Ik en Gij. Ik geloof in God, in Jezus Christus. In die zin kan men niet zeggen: ik geloof een dogma. Het gaat dus in het geloof niet om de aanvaarding van een aantal geloofswaarheden als wáár, maar om de existentiële verhouding van God en mens, mens en God. Het dogma is echter nodig om de dialoog tussen God en mens, die de gehele Bijbel vult en in Jezus Christus vlees en bloed heeft aangenomen, op de rechte wijze te prediken.

Al heeft het Protestantisme een critisch oog voor de menselijkheid en dus de feilbaarheid van het dogma, het weet óók, dat het dogma anderzijds niet maar een menselijk woord is, maar wel degelijk een gequalificeerd menselijk woord. Ook in het Protestantisme heeft het dogma gezag, al is het een afgeleid gezag. Het Protestantisme belijdt, dat de kerkgeschiedenis in weerwil van al haar menselijkheid en dwalingen gequalificeerde geschiedenis is. Het dogma, zoals wij dat vinden in de kerkelijke belijdenisgeschriften, is niet zonder de leiding van de Heilige Geest tot stand gekomen. Het kerkelijke woord is méér dan het individuele woord, al ware dit het woord van een kerkvader.

De eerbied voor het dogma wordt ook versterkt door het inzicht binnen het Protestantisme, dat de Kerk haar substantie niet veranderen kan: de Kerk belijdt alle eeuwen door wezenlijk hetzelfde. Er is continuïteit tussen de Kerk van het verleden en het heden. Overal en altijd is in de Kerk de naam van Jezus Christus beleden en is het Woord Gods gehoorzaamd. Wie gelooft, staat zelf in de kerkgeschiedenis en leeft de kerkgeschiedenis. Het dogma der Kerk blijkt dan met een geestelijke autoriteit geladen. Het Protestantisme zal een zekere tegenzin in de juridische handhaving van het dogma, ook met betrekking tot het leven der Kerk zelf, nooit kunnen overwinnen. Geen enkel gelovige benadert de Bijbel als ware de gelovige een onbeschreven blad papier. De Kerk vóór hem heeft de Bijbel ook al gelezen. De stem van het dogma is om en in hem. Uit het dogma blijkt, hoe de Kerk van het verleden de Bijbel heeft verstaan. De Protestant zal alleen wanneer de Bijbel zelf hem dwingt anders te belijden, van het dogma der Kerk afwijken. Hij zal zich, vóórdat hij dat doet, tien keer bedenken. Afwijking van het dogma kan alleen door een beroep op de Bijbel verdedigd worden, maar niet door een beroep op bijv. het veranderde wereldbeeld.

PROF. DR G. C. VAN NIFTRIK

< >