wordt gebruikt ter aanduiding van het uitzetten of verwijden van holle organen, hetzij als normaal of als ziekelijk verschijnsel voorkomend, bijv. van bloedvaten, van het hart (dilatatio cordis) of van de maag (d. ventriculi). Ook noemt men zo de kunstmatige verwijding van een opening, kanaal of wond. Men kan dit met de vingers of met de hand doen of men maakt, naar gelang van de omstandigheden, van instrumenten gebruik, die dilatatoren worden genoemd.
Bij bemoeilijkte afvloed van het traanvocht tracht men door herhaaldelijk inbrengen van fijne metalen sondes de traankanalen te verwijden. Vernauwingen in de slokdarm worden behandeld door oprekking met steeds dikkere sondes, die kwik of hagelkorrels bevatten en daardoor voor het Röntgenscherm zichtbaar zijn, zodat men niet geheel in den blinde behoeft te werken.