(militair recht) is een bevel of last, door een militaire meerdere aan een mindere gegeven en enig militair dienstbelang betreffende. Het dienstbevel kan zowel mondeling als schriftelijk, zowel rechtstreeks als door tussenkomst van een derde worden gegeven.
Naast strikte inachtneming van de voorschriften is gehoorzaamheid aan de dienstbevelen nodig om het militaire apparaat overeenkomstig de wensen van de leiding te doen functionneren. In oorlogstijd, op het gevechtsveld, komt de gehoorzaamheidsplicht voortdurend in conflict met de menselijke drang om te blijven leven en gevaren te ontlopen. Slechts van een in de discipline grondig geschoolde troep kan alsdan trouwe plichtsvervulling worden verwacht. Daarom is het reeds in vredestijd noodzakelijk, dat de militair zich leert gewennen aan het stipt opvolgen van de hem gegeven dienstbevelen. Bovendien is het noodzakelijk dat de wet strenge straffen bedreigt tegen de ongehoorzame, vooral in tijd van oorlog. Ongehoorzaamheid, zelfs van een enkeling, kan in tijd van oorlog zéér vèrstrekkende gevolgen hebben ten aanzien van het verloop van de gevechtsactie en kan grote verliezen veroorzaken. De militair moet weten dat het lot, dat hem bij ongehoorzaamheid wacht, erger is dan het gevaar waarin hij zich ter uitvoering van de hem gegeven dienstbevelen moet begeven. Art. 114 van het Wetb. v. Mil. Strafrecht, dat de verschillende vormen van opzettelijke ongehoorzaamheid strafbaar stelt, bedreigt dan ook, in geval van ongehoorzaamheid aan een dienstbevel dat het werkdadig optreden tegen de vijand of de bestrijding van ogenblikkelijk zeegevaar betreft, de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. Ook ongehoorzaamheid, welke aan onachtzaamheid is te wijten, levert een strafbaar feit op indien zij in tijd van oorlog of bij de bestrijding van ogenblikkelijk zeegevaar wordt gepleegd (art. 115 W.v.M.S.).In de practijk heeft de militair zich bij het ontvangen van een dienstbevel niet af te vragen of de meerdere, die hem het bevel geeft, daartoe al dan niet bevoegd is. Vooral in de strijd zal een meerdere vaak verplicht zijn een bevel te geven met overschrijding van zijn bevoegdheid. De mindere heeft niet te beoordelen of dit juist is en heeft in het algemeen slechts de plicht om het dienstbevel uit te voeren. De verantwoordelijkheid berust bij de meerdere, die het bevel geeft. Er zijn echter uitzonderingen op deze regel. In het bijzonder ter gelegenheid van de berechting van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid na Wereldoorlog II is het probleem van de grenzen van de militaire gehoorzaamheidsplicht in het midden van de belangstelling komen te staan. Toegegeven moet worden, dat een militair niet alle verantwoordelijkheid voor zijn daden kan afwijzen met een beroep op een hem gegeven dienstbevel. Dat betekent dus dat er gevallen denkbaar zijn, waarin hij het hem gegeven bevel mag, ja moet toetsen, waarin niet-opvolgen van het bevel plicht kan zijn. De gehoorzaamheidsplicht is dus niet onbegrensd, doch de grenzen zijn slechts in de practijk te bepalen, een regel is er bezwaarlijk voor te geven. Aan het eigen oordeel van een hoger-geplaatst militair mag men uiteraard zwaardere eisen stellen dan aan dat van de lager-geplaatste. Het vinden van een juiste oplossing wordt nog bemoeilijkt doordat het voor de rechter, die achteraf over het gebeurde een oordeel moet vellen, bijna ondoenlijk is om zich volledig in te denken in de omstandigheden en verhoudingen, waaronder het bevel werd gegeven en moest worden uitgevoerd.
Voor de dagelijkse practijk moet dan ook wel als richtsnoer gelden, dat de militair zich niet behoeft te verdiepen in de vraag omtrent de bevoegdheid van de meerdere, die hem een bevel geeft. Tegen opzettelijke overschrijding van de bevoegdheid door de meerdere waakt artikel 140 Wetb. v. Mil. Strafrecht, dat daartegen een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren bedreigt. Onder bepaalde omstandigheden kan de meerdere zich natuurlijk op overmacht beroepen. Hetzelfde wetsartikel bedreigt straf tegen de meerdere, die opzettelijk een bevel geeft in een aangelegenheid die vreemd is aan de belangen van de dienst. Een zodanig bevel is geen dienstbevel en de mindere is nimmer verplicht te gehoorzamen aan een bevel, dat niet enig dienstbelang betreft. Het zal echter voor hem niet altijd even gemakkelijk zijn om zich over dit laatste een oordeel te vormen.
Het Reglement betreffende de Krijgstucht geeft omtrent de dienstbevelen nadere voorschriften (artt. 1, 10, 11, 12 en 13). Zij moeten gegrond zijn op rede en billijkheid. De meerdere zal er naar streven zijn bevelen te geven kort en bondig, stellig en duidelijk, daarbij rekening houdende met de omstandigheden en met de persoon tot wie het bevel wordt gericht. De meerdere is aansprakelijk voor de wettigheid, de strekking en de doelmatigheid van de door hem gegeven bevelen. Gehoorzaamheidsplicht sluit initiatief niet uit. De militair die geen bevel heeft ontvangen of aan wie blijkt dat een hem gegeven dienstbevel niet uitvoerbaar is of dat de uitvoering daarvan in strijd zou zijn met het algemeen of militair belang waarop het bevel betrekking had, zal, indien hij geen bevelen of nieuwe bevelen meer kan verkrijgen, zelfstandig moeten handelen, zoveel mogelijk in de geest van en in overeenstemming met de bedoelingen van zijn meerdere.
De militair die zich over een hem gegeven bevel bezwaard acht, is bevoegd deswege mondeling of bij bezwaarschrift op gepaste wijze zijn beklag te doen (zie krijgstucht en ongehoorzaamheid).
Bovenstaande principes gelden eveneens voor het Belgisch militair strafrecht. In België is de militair strafbaar, die weigert de bevelen van zijn meerdere te gehoorzamen of er zich met opzet van onthoudt die uit te voeren, wanneer hij met een dienst is belast (Belg. Mil. Strafwetboek, art. 28). Tegenover de vijand wordt de schuldige met de dood gestraft.
LT. KOL. MR H. H. A. DE GRAAFF
Lit.: J. A. Eigeman, Enige beschouwingen over het bevel, vnl. uit een milit.-strafr. oogpunt, diss., Leiden (1900); Idem, Milit. Gehoorzaamheid, in het Milit.-Recht. Tijdschr., dl II (1906), blz. 167 e.v.; W. H. Heeris, Op de grenzen van de milit. gehoorzaamheidsplicht, in het Milit.-Recht. Tijdschr., dl XX (1925), blz. 586 e.v.; De ondergeschikte militair, oordelend over de rechtmatigheid van een ontvangen dienstbevel, vier opstellen in het Milit.-Recht. Tijdschr., dl XLI (1948), door de Redactie, A. C. J. van Heusden, J. C., van Panthaleon baron van Eck en W. H. Vermeer.