zijn van naamwoorden (nomina) afgeleide werkwoorden. In het Nederlands maakt men ze heel eenvoudig door achter het zelfstandige of bijvoeglijke naamwoord de persoonsuitgangen van het werkwoord te zetten, bijv. fiets + t = fietst, groen + en = groenen.
In andere talen maakt men ze met een speciaal suffix; in het Indo-Europees met -je- / -jo-, bijv. Grieks ὀνομαίνω, onomainoo, noemen, bij ὄνομα, onoma, naam Sanskrit brahmanyati, bidden, bij brahman, priester, Latijn albeo, wit zijn, bij albus, wit, Gotisch namnjan, noemen, bij namo, naam.