Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CORNISCHE TAAL EN LETTERKUNDE

betekenis & definitie

Het Comisch (Camoack, Kernuak) is de taal, die zich in het sedert 577 van Wales afgesneden Cornwall uit het Brits ontwikkelde en omstreeks 1800 uitgestorven is. De laatste, die er zich van bediende, was volgens een niet geheel juiste overlevering de visvrouw Dolly Pentreath (gest. 1777).

Thans tracht een groepje enthousiasten deze uitgestorven taal tot nieuw leven te wekken. Men onderscheidt Oudcornisch (tot de 12de eeuw), Middelcornisch en Nieuwcornisch (sedert de 17de eeuw). Karakteristiek voor het Oudcornisch is de overgang van Brits -nt> -ns; -lt> -ls; in het Middelcornisch gaan ook -t en -d na klinker over in -s, -š of -ž; in het Nieuwcornisch worden -nn en -mm > -dn resp. -bm. Het Cornisch staat over het geheel dichter bij het Bretons dan bij het Kymrisch, o.a. door het bezit van een verscherpende en het ontbreken van een nasalerende mutatie.

De spelling is chaotisch.De teksten zijn schaars. Het Oudcornisch is ons slechts bekend uit glossen en eigennamen (sedert de 10de eeuw) en uit een vrij omvangrijke woordenlijst uit de 12de eeuw. Het Middelcornisch is, afgezien van een fragment van een gedicht over het huwelijk (ca 1400), vertegenwoordigd door weinig oorspronkelijke, geestelijke poëzie uit de 15de eeuw: een gedicht op de Passie (Pascon agan Arluth, uitg. o.a. door Whitley Stokes in Appendix to Transactions of the Philological Society, 1860-1861 en afzonderlijk Berlin 1862), een cyclus van drie mysteriespelen (Ordinalia, uitgeg. met bovengenoemde woordenlijst door E. Norris, The ancient Cornish drama, 2 din, Oxford 1859) en het mysterie van een plaatselijke heilige, St Meriadec, geschreven door Hadton (Beunans Meriasek, uitgeg. door Stokes, London 1872).

Het belangrijkste monument van het Nieuwcornisch is een mysteriespel over de schepping (Gwreans an Bys, door William Jordan, 1611, uitgeg. door Stokes, Trans. Phil. Soc., 1864); daarnaast enkele gedichten, o.a. een elegie van Edward Lhuyd op Willem III, een lied van John Tonkin op Willem III en Jacobus II, brieven, epigrammen, spreekwoorden, een verhaaltje, enz. Veel hiervan is gedrukt door William Pryce, Archaeologia Cornu-Britannica (1790).

Lit.: Over het Cornisch in het algemeen: H. Jenner, A handbook of the Cornish language (London 1904); L. Chr. Stern, Die komische Literatur, in Kultur der Gegenwart, I, XI, I (Leipzig 1909), biz. 131 vlgg.

Grammatica en Lexicografie: E. Lhuyd, Archaeologia Britannica (Oxford 1707); R. Williams, Lexicon Cornu-Britannicum (Llandovery 1865), met aanvullingen door Stokes, A Cornish glossary, in Trans. Phil.

Soc., 1868-1869, en door Loth, in Revue Celtique. dl XXIII, biz. 237 vlgg.; H. Lewis, Llawlyfr Cemyweg Canol (Aberdar 1923); en de bovengenoemde werken van Pryce, Norris en Jenner. Belangrijke studies vooral door Loth, Jenner en Stokes, in Revue Celtique en Archiv für celtische Lexicographic.

< >