is de naam, die men wel in het algemeen geeft aan de handelscompagnieën, opgericht in de tijd van de ontdekking van de zeeweg naar Oost-Indië door de Nederlanders in de laatste jaren van de 16de eeuw (ook wel, in tegenstelling met de daaruit door samensmelting ontstane Oostindische Compagnie, voorcompagnieën genoemd). Eigenlijk heette alleen de eerste van deze organisaties zo, de in 1594 opgerichte Compagnie van Verre, die, in plaats van de mislukkende pogingen om een weg langs de Ijszee te vinden, zich ten doel stelde om de weg langs de Kaap de Goede Hoop te bevaren en zo de begeerde specerijen te verwerven.
Deze compagnie rustte de schepen uit, die onder leiding van De Houtman en Keyzer de bekende eerste tocht naar Indië volbrachten. Onmiddellijk na hun terugkomst (1597) werden nu verschillende soortgelijke compagnieën opgericht, zowel te Amsterdam als in Delft, in Rotterdam en in Zeeland, waaraan De Moucheron ook weer krachtig deelnam; wij noemen o.a. de Amsterdamsche Compagnie, samengesmolten met de Nieuwe Compagnie, de Magellaansche Compagnie, de Brabantsche Compagnie en waarschijnlijk ook een in West-Friesland. Sommige daarvan zijn spoedig ten onder gegaan, alle andere later in de Oostindische Compagnie opgenomen, waar zij evenveel „kamers” vormden (behalve de Magellaansche Compagnie, die meer het karakter had van een kaperonderneming).Deze compagnieën werden alle gevormd, doordat een willekeurig aantal kooplui zich aaneensloot, allen een verschillende som als kapitaal inlegden en voor dit geld schepen uitrustten, voor één reis, waarvan het resultaat dadelijk in geld werd omgezet, zodat een afrekening kon plaats hebben. De compagnie bleef echter bestaan (in tegenstelling met de oudere organisaties van de rederij) en rustte weer opnieuw schepen uit met deels dezelfde, deels andere „participanten” met elk weer een ander aandeel. Naast deze eigenlijke leden van de compagnie, de „bewindhebbers”, had zij ook andere ongenoemde deelnemers, die hun geld aan een van de bewindhebbers toevertrouwden en slechts zijdelings deelnamen, maar, doordat allerlei beslist werd op een meer algemene vergadering, toch niet geheel „stille vennoten” waren. Daardoor krijgt de gehele organisatie een meer modern karakter en vormt een belangrijke stap op de weg, die voerde van de oudere persoonlijke vereniging van kooplieden tot de hedendaagse onpersoonlijke organisatie van „kapitalen”.
De compagnieën waren ook daarom geen rederijen, omdat zij het uitreden van schepen slechts als middel bedreven; doel was het verkrijgen van de beschikking over een hoeveelheid specerijen om die op de Europese markt te verhandelen. In tegenstelling met oudere organisaties, waren hier de schepelingen (ook de admiraal en andere leiders) zuiver aangestelden van het bedrijf, al werden zij verplicht een deel van hun gage als inleggeld te beschouwen, opdat zij nauw betrokken waren bij het slagen van de riskante onderneming. Alleen de compagnie van De Moucheron heeft ook strijd gevoerd en land in bezit trachten te krijgen, gelijk de Oostindische Compagnie zou doen.
Lit.: S. van Brakel, De Hollandsche handelscompagnieën der 17de eeuw (’s-Gravenhage 1908).