Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Claude Achille DEBUSSY

betekenis & definitie

Frans componist (St Germain en Laye 22 Aug. 1862 - Parijs 26 Mrt 1918), studeerde aan het Conservatoire te Parijs, o.m. bij Guiraud, Marmontel en Lavignac, trad in 1879 als kamermusicus in dienst bij de beschermster van Tsjaikowskij, mevr. von Meck, maakte met haar reizen naar Italië, Oostenrijk en Rusland. In Frankrijk teruggekeerd wist hij met zijn cantate L’Enfant Prodigue de Prix de Rome te verwerven.

Gedurende zijn verplichte verblijf te Rome begon hij zich los te maken van de invloed van Massenet, Wagner, Schumann, later van Moussorgskij en Chabrier. Zijn uit Rome gezonden orkestsuite Printemps viel daarom niet in de smaak van de conservatieve leden van het Institut de France. Zowel in harmonisch, in melodisch, als in rhythmisch opzicht zocht en vond hij geleidelijk nieuwe wegen, terwijl hij door een effectvolle instrumentatie een kleurrijke klankenwereld opende. Veel waardering ondervond hij aanvankelijk niet.

Een van zijn grootste werken, de opera Pelléas et Mélisande oogstte bij de première (1902) weinig succes, daarentegen wel veel bijtende critiek. Langzaam, doch nadrukkelijk is de waarderingsbalans te zijnen gunste doorgeslagen. Debussy is niet alleen de voornaamste representant geworden van het muzikale impressionisme, eensgezind wordt hij thans erkend als de grootste meester van de moderne Franse school. Tegen het eind van zijn leven reisde hij als dirigent door Europa, trad ook met het Concertgebouw in Amsterdam op.

Een verergering van zijn kwaal maakte hieraan een einde. In de laatste levensjaren onderging zijn stijl een versobering. Deze laatste werken (sonates, études) luidden een periode van een anti-romantisch gericht neo-classicisme in.Composities: opera: Pelléas et Mélisande (1902); cantates: L’enfant prodigue (1884) en La Damoiselle Elue (1887); het mysterium: Le Martyre de St Sebastien (1911); de balletten: Jeux (1912). La Boîte à joujoux (1913) en he t onvoltooid gebleven Khamma (1912); voor orkest: L’après-midi d’un Faune (1892), Trois Nocturnes (1893), Rhapsodie met saxophoon (1903), Danse profane et Danse sacrée met harpsolo (1904), La Mer (1905), Images (1909)» Rhapsodie met klarinet (1910) ; kamermuziek: Strijkkwartet (1893), Sonate voor violoncel en piano (1915), Sonate voor fluit, alt en harp (1915), Sonate voor viool en piano (1916) ; voor piano: 2 Arabesques (1888), Ballade (1890), Danse (1890), Suite Bergamasque (1890), Pour le piano (1901), Estampes (1903), L’isle joyeuse (1904), Masques (1904), Images (i905-’o7), Children’s Corner (1908), La plus que lente (1910), 24Préludes (1913), Berceuse héroïque (1914), Études (1915); voor piano 4-handig, Marche Ecossaise (1891), Petite suite (1894), Six épigraphes antiques (1915), En blanc et noir (1915); liederen: Ariettes oubliées (1888), Cinq poèmes de Baudelaire (1890), Fêtes galantes (18921904), Proses lyriques (1893), Chansons de Bilitis (1898), Trois chansons de France (1904), Ballade de Fr. Villon (1910), Le promenoir des deux amants (1910), Trois poèmes de Mallarmé (1913), Noël desenfants (1916), met orkestbegeleiding: Le jetd’eau, Deux proses lyriques, voor gemengd koor: Trois Chansons (1908).

Debussy’s eigen critieken zijn verschenen onder de titel M. Croche antidilettante (1923).

Lit.: Léon Vallas, Debussy (Paris 1927); A. Cortot, The piano music of Cl. D. (1922); André Suarès, Debussy (Paris 1936); Piet Ketting, Claude-Achille Debussy (Amsterdam z.j.); Heinrich Strobel, Debussy (Zürich 1940).

< >