Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Christoph Willibald GLUCK

betekenis & definitie

(sinds 1755 Ritter von), Duits componist (Erasbach, Oberpfalz, 2 Juli 1714-Wenen 15 Nov. 1787), werd opgevoed in het Jezuïeten-seminarium te Komotau, trok in 1732 naar Praag, waar hij aan de universiteit filosofie studeerde en bij Cernohorsky muziek. Zijn muzikale gaven ontwikkelden zich zozeer dat hij in 1737 naar Milaan gezonden werd om zijn studie te voltooien bij Sammartini te Milaan.

Als resultaat van deze studie kwam in 1741 zijn eerste Italiaanse opera voor het voetlicht: Artaserse. Het succes hiervan en van een daarop volgende reeks van opera’s was zo groot, dat zijn internationale faam weldra gevestigd was en in 1745 ook tot uitdrukking kwam in een aanbod van het Haymarket-theater te Londen. De in Londen geschreven werken werden mislukkingen, maar toch is deze periode voor Gluck van grote betekenis geweest, omdat hij in aanraking kwam met en beïnvloed werd door Handel’s muziek. Na afloop van zijn Londense verbintenis was hij een tijdlang kapelmeester aan een reizend operagezelschap. In 1750 vestigde hij zich in Wenen, waar hij vier jaar later tot dirigent van de hofopera werd benoemd.

Hoewel hij nog een aantal toenmaals conventionele „opera seria” schreef, begonnen nieuwe ideeën in hem te rijpen voor een opera vorm, ontdaan van de onnatuurlijkheid en gekunsteldheid die de opera seria aankleefden. In R. de Calzabigi vond hij een librettist, die hem in staat stelde zijn ideeën tot uiting te brengen in Orfeo, zijn eerste „hervormingsopera”. Merkwaardigerwijze componeerde hij daarna nog een aantal opera’s in de door hem veroordeelde stijl, doch met Alceste, Paride ed Elena, Armide en met de beide Iphigenie-opera’s ging hij voort op de hervormingsideeën. Van 1774 tot ’79 beleefde Gluck bewogen jaren in Parijs, culminerend in de bekende strijd tussen de Gluckisten en Piccinisten.

Zijn zwakke gezondheid noodzaakte hem naar Wenen terug te keren, waar hij in welstand en hoog geëerd, maar teruggetrokken leefde.Werken: Gl. schreef 107 opera’s; 4 balletten, waarvan in het bijzonder Don Juan (1761) genoemd dient te worden als voorstudie voor de „hervormingsopera’s”; voorts 9 symphonieën, 6 trio-sonates, 7 odes van Klopstock en een ,,De profundis” voor koor en orkest.

Lit.: A. Wotquenne, Chr. W. Gl. (Thematisches Verzeichnis) (1911); S.

Wortsmann, Die deutsche Gluck-Literatur (Nürnberg 1914); Gluck-Jahrbuch (1914-’18); L.M. Arend, Gluck (1921); La Mara, G. (1923); A. Einstein, G. (London 1937); H. J.

Moser, G. (1940); J. Müller-Blattau, G. u. die deutsche Dichtung (1939); R. Gerber, G. (1941).

< >