(Central-Indian Agency) is de gemeenschappelijke administratieve naam van een 28-tal grotere („Salute States”) en 60 kleinere staten („Minor States” en „Guaranteed Estates”) in het voormalige Brits-Indische rijk. Gelegen in het midden van Voor-Indië, beslaan deze staten een oppervlakte van 133 460 km2 en tellen 7511 694 inw. (meest Hindoes).
Het geheel strekt zich ten N. van de Centrale Provincies uit en heeft de vorm van een rechthoekige driehoek, welks hypothenusa in het Z. door de rivieren Narbada en Son gevormd wordt; het Gangesdal vormt de oostelijke en de rivier Tsjambal met de Tsjitaurheuvels de westelijke rechthoekszijde. Bijna evenwijdig met de Narbada en op een kleine afstand ten N. er van loopt het Vindhyagebergte, dat de steile begrenzing naar het Z. toe vormt. Naar het N. toe is het een zeer hoog tafelland, dat tot aan de Ganges doorloopt en door de rivieren Tsjambal, Sindh, Betowa, Ken en Son ontwaterd wordt. Deze lopen alle in noordelijke richting en monden uit in de Ganges of in de Dsjamna (Jumna).
De bodem is tamelijk vruchtbaar, maar de wijze van bebouwing laat nog wel te wensen over. Door het westelijk deel loopt de spoorweg tussen Bombay en Agra en door het oostelijk deel die tussen Bombay en Allahabad.Behalve een klein district, dat direct onder Brits bestuur stond worden de staten door inlandse vorsten bestuurd, die in de meest verschillende verhouding tot elkaar en tot het Britse bestuur stonden. Van de voornaamsten noemen wij de maharajadhiraja van Indore, de vorst van Bhopal en die van Rewa. Verder is er nog een menigte kleine radjspoetenhoofden, die in de 18de eeuw door de grote vorsten onderworpen en daaraan schatplichtig werden; maar in 1818, na de onderdrukking van deze macht door de Britten, werd hun status opnieuw geregeld. Diep ingrijpende beperkingen van het gezag der vorsten worden sinds 1948 door de regering van India met kracht nagestreefd.
Centraal-Indië vooral was eenmaal de zetel van de Oudindische beschaving. Aan het hof te Udschain leefde de dichter van de Sjakoentala, Kalidasa, en enige eeuwen later de sterrenkundige Dsjai Singh. Deze oude beschaving is echter reeds lang verdwenen en gedurende de laatste eeuwen is Centraal-Indië het toneel van oorlogen en verwoestingen van allerlei aard geweest, vooral in de 18de eeuw, toen het rijk der Mahratten ontstond, waarbij nog de rooftochten der Pindari kwamen. Daarom was ook de oorlog, door de Engelsen in 1817 tegen deze vorsten gevoerd, een oorlog van orde tegen wanorde en anarchie.
Door sir John Malcolm werd van 1817-1821 de rust en veiligheid overal in het gebied hersteld.
H. A. BOMER.