Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CATACHRESE

betekenis & definitie

Gr. katachresis (van katachraomai: misbruiken), Lat. abusio, één der vele soorten tropen, die door de klassieke auteurs van rhetorica’s werden onderscheiden.

Volgens Quintilianus verschilt de catachrese in twee opzichten van de metaphoor of translatio: 1. ze is noodzakelijk (uit taalnood ontstaan),
2. ze is in zekere zin onlogisch. Als voorbeeld geeft hij: „Equum (divina Palladis arte) aedificant” (Virg., Aen. II, 15) en hij voegt er aan toe, dat er zo duizenden zijn.



Aedifico
(aedes + facio) is letterlijk: een gebouw maken. Zijn we ons daarvan bewust, dan doet de verbinding met equum (paard) ons onlogisch aan. Nederlandse voorbeelden: „linnen laken, koperen blikje, gouden oorijzers, hij werd voorafgegaan door zijn gevolg, de vlieg zat”. Meer verborgen is de catachrese in gevallen als: „droge humor (lat. (h)umor: vocht), de in het zwart geklede candidaat (lat. candidatus (adj.): in het wit gekleed)”.

„Catachrese” noemt men ook wel de onverenigbare of in andere opzichten onjuiste beeldspraak, zoals: „de tand des tijds, die reeds zovele tranen gedroogd heeft, zal ook over deze wonde wel gras laten groeien; bij deze familie zat een socialistische ader in het bloed; hij bootste de voetstappen van zijn voorgangers na.” Dergelijke gevallen worden niet alleen als onlogisch maar ook als onaesthetisch veroordeeld. Ook bij de grootste schrijvers komen zinnen voor, die met de geciteerde vergelijkbaar zijn, al zijn ze dan niet zó apert onjuist. In subtielere gevallen is een gefundeerde stilistisch-aesthetische critiek zeer moeilijk. De fout behoeft niet te liggen bij de schrijver, maar kan ook liggen bij de criticus, die de taaluitingen te logisch en de woorden te etymologisch beschouwt.

De taalcritici beschouwen de beeldspraak in het algemeen en de catachrese in het bijzonder als noodzakelijke fouten van de taal. Zij verklaren de oorspronkelijke betekenis van een woord tot de wezenlijke en trachten aan te tonen, dat de mens gedoemd is, zich in talloze gevallen catachretisch uit te drukken, dat talloze uitdrukkingen en zinnen onlogisch en zinledig zijn.

Anderen daarentegen waarderen de catachrese als gedachteloos woordgebruik positief: gedachteloos woordgebruik is incidenteel verwerpelijk, doch in het algemeen niet alleen noodzakelijk, maar ook nuttig. De etymologische betekenis is niet de „eigenlijke”, ze is niet eens belangrijk en het is goed, dat we haar vergeten kunnen. Anders zou taal-groei niet mogelijk zijn en zouden we de woorden niet kunnen toepassen in de talrijke situaties, waarin we ze nodig hebben.

Het spreekt vanzelf, dat de catachrese ook zeer doordacht kan zijn, nl. als ze opzettelijk wordt gemaakt om een comisch effect te bereiken (z voorts beeldspraak, metaphoor, critiek, taalkundig, woord).

DR C. F. P. STUTTERHEIM

Lit.: Jean Paul, Vorschule der Aesthetik, II (Berlin 1804); Th. von Sosnosky, Sprachsünden (Breslau 1890); Victoria Welby, What is Meaning? (London 1903); K. O. Erdmann, Die Bedeutung des Wortes (3Leipzig 1922); F. Mauthner, Beiträge zu einer Kritik der Sprache, II (Leipzig 1923); Carry van Bruggen, Hedendaagsch Fetischisme (Amsterdam 1948).

< >