arrondissementshoofdplaats, spoorwegknooppunt en industriestad in het Franse dep. Tarn (Languedoc), ligt aan de samenvloeiing van de bevaarbare Agout en de Durenque.
Zij bezit een oude en een nieuwe kathedraal, een oud en fraai bisschoppelijk paleis (thans het gebouw der onderprefectuur) en twee stenen bruggen over de rivier. De voornaamste industrie van de stad die (1936): 29 133 inw. telt, is de textielindustrie (vnl. wollen damesstoffen, die naar Parijs werden afgezet, en tricotages); verder — door de nabijheid van de Montagne Noire — meubelindustrie en metaalnijverheid (reparatie en fabricage van textielmachines, vervaardiging van pompen voor de suikerfabrieken, precisiewerktuigen enz.). Ook de omgeving van de stad heeft textiel- en meubelnijverheid. In haar nabijheid, bij la Roquette, vindt men de Trillende Rots, een steenklomp ter hoogte van bijna 4 m, die door een stoot in beweging gebracht kan worden, en de grot van de heilige Dominicus.
De stad ontstond bij een abdij der Benedictijnen (in 646 gesticht) ken was reeds in de 12de eeuw een belangrijke plaats. Gedurende de oorlog tegen de Albigenzen in de macht van Simon van Montfort, kwam zij later aan de graven van der Mark, werd in 1356 een zelfstandig graafschap en kwam onder Frans I aan Frankrijk. De Hervorming vond hier veel aanhangers; de stad verdedigde zich, doch moest zich in 1629 overgeven aan Lodewijk XIII.