Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CAMBODJA

betekenis & definitie

(Cambodsja) is een vorstendom in Achter-Indië, deel uitmakende van de Federatie van Indo-China; het grenst in het N. aan Laos en Siam, in het O. aan Annam, in het Z. aan CochinChina, in het Z.W. aan de Golf van Siam en in het W. aan Siam. De oppervlakte bedraagt 180050 km2, het aantal inw. 3046432, onder wie o.a. 2023 Fransen, 191094 Annamieten, 105710 Chinezen, 2594010 inheemsen, 19837 afkomstig uit Laos en 73465 afkomstig uit andere Maleise gebieden.

Het land is grotendeels vlak. In het N.W. op de Siamese grens ligt het lage, bosrijke heuvelland, de phnom-Dangrek, in het Z.W. tussen Menam en Mékong de 500-1265 m hoge phnom-Kravanh of Cardamonbergen, en in het uiterste Z. de met oerwoud bedekte phnom-Danney of Olifantsbergen. Door het centrale vlakke en vruchtbare deel stroomt de rivier de Mékong, die zich bij Phnóm-Penh in twee armen splitst en de Tonlesap opneemt, de afwatering van het gelijknamige meer, dat in verband met de regentijd in oppervlakte en diepte wisselt (opp. 3000-10000 km2; diepte 1,5-10 m). De kust is laag en moerassig, met talrijke eilanden, waarvan slechts het eiland Phu Quac bewoond is.

Cambodja heeft een moessonklimaat. De regentijd duurt van Mei tot Oct. (Z.O. moesson), de droge tijd van Nov. tot eind Apr. De hoogste temperaturen vallen aan het begin van de Z.O. moesson (Apr., Mei: 37 en 38 gr. C.).

De koudste maanden zijn Dec. en Jan. (nachttemp. 18 en 19 gr. C.).

De plantenwereld vormt met die van Annam en Siam een eigen gebied. De dierenwereld komt overeen met die van Achter-Indië.

De inboorlingen behoren evenals de Siamezen ten dele tot het Maleise ras (z Achter - Indië), ten dele tot de Thai-volken. Het talrijkst zijn de Khmer, die van Kaukasische oorsprong zijn. Het volk, dat meest in paalwoningen langs de rivier woont, wordt verdeeld in vijf klassen, de (belastingvrije) talrijke koninklijke familie, de adel (Pre Wong, nakomelingen van de oude koningen), de Baku (nakomelingen der oude Brahmanen), de Boeddhapriesters en het overige volk. Polygamie komt voor.

De taal is verwant met het Siamees en het Annamietisch; het schrift en de letterkunde zijn aan het Indische Pâli ontleend. De heersende godsdienst is het Boeddhisme (Hinayana), verbonden met vele Brahmaanse gebruiken. Waar het in Cambodja gewoonte is, dat iedere knaap of jongeman een tijdlang als noviet in een klooster treedt, is het begrijpelijk dat de zorg voor onderwijs en opvoeding voor een deel aan de Boeddhistische priesters en monniken in scholen (aan de pagode verbonden) is overgelaten. Daarnaast bestaat echter een groot aantal openbare scholen.

De tijdrekening is drievoudig: een godsdienstige, een staatsrechtelijke en een burgerlijke; de laatste, meest gebruikelijke, begint met het jaar 638 n. Chr.

Het voornaamste middel van bestaan is de landbouw; Cambodja is een van de rijstschuren van de wereld. De bodem is vruchtbaar, maar slechts een gedeelte wordt, wegens gebrek aan arbeidskrachten, gebruikt. Men verbouwt vnl. rijst, het hoofdvoedsel, verder tabak, kapok, katoen, peper, maïs, suikerriet, wint rubber en zijde. Peper is in hoofdzaak afkomstig uit de provincies Kampot en Takéo (opbrengst in 1942: 3600 ton); de maïsoogst bedroeg in 1942: 120000 ton.

De rubberaanplantingen, met een oppervlakte van ruim 2 752000 ha liggen in het Kompong Chamgebied. De opbrengst aan rijst schommelt tussen 1 mill. en 1,3 mill. metr. tonnen per jaar, waarvan gewoonlijk ca 1/4 wordt uitgevoerd. Veeteelt is van betekenis. Naast deze en de landbouw vormt de visserij een belangrijk middel van bestaan, zowel aan de kust als in het meer Tonlesap.

Het zouten of roken van de gevangen vis is de voornaamste inlandse tak van industrie. Hiernaast kunnen nog genoemd worden de zijde- en katoenweverij, de pottenbakkerij en de rietvlechterij. Te Phnom Penh bestaat een aantal Franse grootbedrijven: een katoenzaadpellerij, rijstmolens, een destilleer derij, een houtzagerij, te Kampot een zijdeweverij.

De bossen beslaan bijna 1/4 van de oppervlakte (ca 40000 km2); 8 mill. ha zijn van waarde. De mijnbouw betekent nog niet veel. Phosphaat is de voornaamste delfstof (voorkomend in de prov. Kampot en Battambang); gewonnen wordt verder ijzererts (bij Phnom Dek).

In de prov. Battambang exploiteren Birmanen bij Païlin een saffiermijn.

Daar de havens Kampot en Ream aan de Golf van Siam slechts voor kleine zeeschepen toegankelijk zijn, gaat de handel vnl. langs de Mekong over Saigon. Phnom-Penh, de voornaamste haven van Cambodja, is dan ook rivierhaven met een flinke kadelengte, en heeft een spoorwegverbinding met Battambang en Mongkol Borey, de enige in Cambodja, welke aangesloten zal worden aan het Siamese net. Het wegennet is beter ontwikkeld; autowegen verbinden door Cambodja heen Saigon met Siam. Verder leiden wegen van Phnom-Penh naar Angkor via Kompong Thom, naar de Golf van Siam en naar de heuvels, benevens naar Battambang.

Het wegennet omvat 1080 km asphaltweg, 2246 km Macadamweg, 318 km onverharde weg en 2439 km weg alleen bruikbaar in de droge tijd. Van de wateren is 813 km gedurende het gehele jaar voor grotere schepen bevaarbaar.

De uitvoer (1941: 1700 ton; 1942: 400 ton) bestaat uit: rijst, gezouten vis, peper, maïs, katoen, tabak, visolie, palmsuiker, lak, kapok, hout, huiden en vee. De invoer, in 1941: 17600 ton, in 1942: 16000 ton, omvat zout, dranken, textiel, chemische producten, sigaretten, ijzer en opium.

De voornaamste steden zijn Phnom-Penh, de hoofdstad met 102678 inw., waarvan 1500 Europeanen, Battambang, Kampot en Kompong Cham.

Het koninkrijk Cambodja stelde zich in 1863 vrijwillig onder Frans protectoraat, dat echter eerst in 1867 van kracht werd, nadat Siam de beschermheerschappij over Cambodja tegen de afstand van de provincies Angkor en Battambang erkend had. Een tussen Frankrijk en Cambodja 17 Juni 1884 gesloten verdrag vergrootte de Franse zeggenschap. Sedert 12 Apr. 1888 vormden Cochin-China, Cambodja, Annam en Tonkin het bestuursgebied Frans-Indo-China. In 1907 werden de beide in 1867 afgestane provincies door Siam weer aan Cambodja teruggegeven, maar onder Japanse pressie moest Frankrijk bij verdrag van Tokio van 11 Mrt 1941 de provincies Battambang en Siemreap weer afstaan aan Siam.

Na Wereldoorlog II trachtte een internationale verzoeningscommissie deze regeling weer ongedaan te maken, maar Siam aanvaardde haar aanbevelingen niet.

In 1946 kreeg Cambodja volledige autonomie en in 1948 werd het als „geassocieerde staat” in de Franse Unie opgenomen. De Fransen vervullen thans de taak van adviseurs in plaats van bestuurders. Te midden van de moeilijkheden, die de Fransen elders in Indo-China ondervinden, is de bevolking van Cambodja het Franse oppergezag over het algemeen trouw. Zij beschouwt het als de enige bescherming, die zij heeft tegen haar mächtiger buren, de Siamezen en de Annamieten.

Lit.: Ch. Robequain, L’Indochine française (Paris 1935); Collard, Cambodge et Cambodgiens (Paris 1925) ; L. Delaporte, Les monuments du Cambodge (1914-1924) ; E. Aymonier, Le Cambodge (4 vol., 1900-1904); F.

Blondel, La Géologie et les mines d’Indo Chine (Paris 1932); E. Chassigneux, L’Indochine, in: Hist. des colonies françaises, t. V (Paris 1932); J. B.

Alberti, Indo-Chine d’autrefois et d’aujourd’hui (1934) î George Coedès, Histoire ancienne des États hindouisés d’Extrême Orient (1944); A. Thomazi, La Conquête de l’Indochine (1934).

< >