Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BUCOLISCHE POËZIE

betekenis & definitie

Bij de Grieken was een in het volk levende herderszang het uitgangspunt voor de herderspoëzie (Gr. boukolos = herder). In het bijzonder op Sicilië viel deze poëzie in de smaak en werd er als kunst beoefend.

Zij bestond uit gesprekken of liederen van herders, al of niet door een kort verhaal omlijst, en gesteld in een gestyliseerd Dorisch dialect. Behalve de onderwerpen waarvoor herders belangstelling koesteren: liefde, gezang, fluitspel, de hun toevertrouwde kudde, komen in de dialogen allerlei motieven voor, waaruit blijkt dat de dichters van deze poëzie de herders tot dragers maken van hun eigen gedachten (literaire en politieke toespelingen). Er zijn onder de gedichten stukken (nde en 15de gedicht van Theocritus), die geheel mimen zijn en ten nauwste met de mimus verband houden. De Hellenistische tijd bood voor deze soort poëzie een goede voedingsbodem: de neiging tot het natuurlijke landleven vond er bevrediging in.

Een bucolisch gedicht heet eidyllion, eigenlijk eidullion boukolikon, een klein bucolisch gedicht, dat tot voordracht bestemd was. Later kreeg het woord eidyllion (idylle) de betekenis van een herdersgedicht, een landelijk gedicht (vgl. idyllisch). Hoofddichter bij de Grieken is Theocritus, verder Moschos en Bion, bij de Romeinen Vergilius.In moderne tijden hebben de dichters zelden het speciale woord bucolisch, bucolische poëzie voor hun herderszangen gebruikt; de voornaamste uitzondering is Ronsard, die zijn eclogen verzamelde onder de naam Les Bucoliques. Echter zijn de vele vormen van en namen voor landelijke (liefdes)poëzie: pastorale, arkadische poëzie, veldzang, herderskout e.a., deels gedramatiseerd, waarvan de gehele Westeuropese literatuur van het vroegste begin der Renaissance af een geweldige opbloei beleefde, die tot de grens der 19de eeuw aanhield, alle onder de benaming bucolische poëzie samen te vatten (z arkadische poëzie, ecloga, idylle, pastorale en voorts academie, Italië).

Bibl.: Uitgaven Z. Calliergis (Roma 1516); U. v. Wilamowitz-Moellendorf (1905); Ph. E.

Legrand (1925-’27), met Fr. vert.; J. M. Edmonds (1928), met Eng. vert.

< >