Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Bonifacius cornelis de jonge

betekenis & definitie

Jhr, Nederlands staatsman (’s-Gravenhage 22 Jan. 1875), promoveerde 12 Juli igoo te Utrecht cum laude in de rechtsgeleerdheid en vestigde zich daarna als advocaat en procureur in zijn geboorteplaats. Hij werd 16 Aug. 1901 ambtenaar aan het ministerie van Koloniën.

Tot referendaris opgeklommen ging hij 15 Nov. 1910 als Hoofd van de Juridische Afdeling over naar het ministerie van Oorlog, welke afdeling onder het ministerschap van Colijn werd omgezet in een „Kabinet des Ministers”. Op 13 Juni 1917 werd De Jonge minister van Oorlog. 9 Sept. 1918 trad hij met het gehele ministerie af.Op verzoek van Colijn in dienst gekomen bij de Bataafschè Petroleum Mij (1 Dec. 1918), werd De Jonge 13 Mrt 1919 waarnemend directeur. Na het vertrek van Colijn naar het Londense hoofdkantoor van de Koninklijke Shell Groep benoemde de regering De Jonge 20 Jan. 1920 tot ondervoorzitter van de Zuiderzeeraad. In de loop van 1920 kwam zijn definitieve benoeming af tot directeur van de B.P.M. Na het overlijden van Cohen Stuart werd De Jonge, op 1 Apr. 1921, directeur van de Koninklijke geworden, in Londen de directe medewerker van Deterding en Colijn. 1 Nov. 1922 verwisselde hij het directeurschap voor een commissariaat bij de Koninklijke. Op 17 Aug. 1931 werd De Jonge gouverneur-generaal van Ned.-Indië. In verband met de evolutie die Indië doormaakte, was de door hem te vervullen taak zwaar, maar tevens belangrijk.

De wereldcrisis, ca 1930 ingetreden, trof Indië bovenmate. De daling der exportprijzen, de sluiting van verschillende ondernemingen, had een algemene verarming van de bevolking tot gevolg. De Japanse concurrentie droeg het hare er toe bij. Door sterke bezuinigingen trachtte de Indische regering de begroting in evenwicht te houden. Vrijgekomen inheemse arbeidskrachten moesten in de agrarische maatschappij worden opgenomen. De Inlandse beweging kreeg op politiek terrein betekenis en het groeiend nationalisme uitte zich ook op minder gematigde wijze.

In 1933 had de muiterij op de „Zeven Provinciën” plaats. De Jonge streefde naar een krachtig bestuur (breideling van de Europese pers o.a.). De rubberrestrictie bracht hem in conflict met de gouverneur van Sumatra’s Oostkust, jhr Van Suchtelen, die in het Koloniaal Tijdschrift een artikel publiceerde: Nederlands Nieuwe Eereschuld in Indië. Op 24 Juli 1935 verleende de G.-G. een audiëntie aan Mussert, welke veel stof heeft doen opwaaien. De Jonge droeg 16 Sept. 1936 de landvoogdelijke waardigheid over aan zijn opvolger, jhr rar A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer.

< >