in het Brits-Indische rijk een presidentschap, sinds 1936 autonome provincie, aan de westkust van Voor-Indië, zo genoemd naar de gelijknamige hoofdstad, is thans een provincie van het dominion India. Zij strekte zich uit van Kanara tot Goedjerat; de oppervlakte bedroeg 198.752 km2, het aantal inw. (1941) 20.849.840, waarvan 10.817.333 mannen.
Hindoes zijn verreweg in de meerderheid, nl. 16.555.390 tegen 1.920.368 Mohammedanen, 375.486 Christenen en 266.231 Jains. In 1948, na het vertrek der Engelsen uit India, werden 19 Goedjerat-staten en alle Dekkan-staten, behalve Kolhapoer, in de provincie Bombay opgenomen.Naast de hoofdstad zijn als belangrijke steden te noemen: Ahmedabad (591.267 inw.), Poona (258 197 inw.) en Sholapoer (212 620 inw.).
Van de bevolking is 64 pct voor het levensonderhoud op de landbouw aangewezen. Katoen, oliezaden, peulvruchten, rijst, tarwe, thee, peper, worden geteeld. Kostbare houtsoorten, Bombax, Adansonia, Dalbergia, Acacia, Mahwa (Bassia latifolia), welker bloembladeren in gedroogde staat de smaak en het voorkomen van rozijnen hebben en gedeeltelijk tot voedsel, gedeeltelijk tot bereiding van een bedwelmende drank worden gebruikt; voorts moeten cardamum, arak, bamboe, parels, ivoor en gom genoemd worden. In de nijverheid staan de katoenspinnerij en -weverij vooraan; in 1944 waren 69.937 getouwen in gebruik in de provincie (zonder Bombay-stad). Het aantal industriële bedrijven was in 1944: 4595 met 736.464 arbeidskrachten, waarvan 84.344 vrouwen. Zoutwinning, zijdeweverij en leerbewerking verschaffen eveneens aan vele handen werk.
Lit.: R. E. Enthoven, Tribes and castes of Bombay. 3 vols (1920).