Aan eigen kunst levert Birma een speciale verschijning van de Indische kunst op en staat dan in verband met Siam, Kambodsja, Gampa, Sumatra, Java, Bali enz.
Bouwkunst
Van ongeveer de 6de tot 1 ide eeuw n. Chr. staat de Birmaanse kunst zozeer onder de invloed van het Westen (Bihar en Bengalen), dat er in de weinige resten (stoepa’s in baksteenbouw: Tagaung in het N., Thaton en Prome in het Z.) geen speciale karakteristiek opvalt. Als, door de invallen der noordelijke stammen (8ste-9de eeuw), de bevolkingsaard zich allengs wijzigt, gaat de architectuur eigen merk krijgen, vooral in de, nieuwe hoofdstad Pagan. Reeds in de 10de eeuw (Pagan, Nat Hlaung Gyaung-tempel, ca 930) begint de voorliefde voor een gesloten bouwmassief zich te uiten, welke in de 1 ide-i3de eeuw zijn klassieke vorm aanneemt, gekenmerkt door een vlakwandige, vrij ruime „cella”, trapvormig opklimmend dak en een ijle (vaak kegelvormige) bekroning: Ananda-tempel. Pagan (1085-1090, op kruisvormig grondplan, met ver uitgebouwde zijkapellen en spitsboog-portalen) en het meest klassieke voorbeeld, de Thatbinnyoe-tempel te Pagan (ca 1140). Alle bijbouwsels (gangen, galerijen enz.) zijn, in tegenstelling met de architectuur van Kambodsja, in het tempelgeheel opgenomen. Waar baksteen gebruikt wordt, is deze zeer dun (ton- en spitsboog-gewelven).
De stoepa’s van Pagan (Shwezigon, 1059; Mingalazedi, 1274) zijn reusachtige bouwmassieven met terrassen. Sinds de 13de eeuw buigen zij concaaf, beginnend bij de onderste trommel, en schieten plotseling elegant omhoog naar een dunne spits (Rangoen, Shwe-Dagon-stoepa in haar tegenwoordige vorm uit de 18de eeuw). Kloosters en paleizen, gewoonlijk van hout, zijn geheel in het tempelgebied betrokken: de Kyaungs met piramidevormige daken in verscheiden verdiepingen, en de Thein: drie- tot vijf-beukige hallen door zuilen gedragen, die meer naar binnen toe in hoogte toenemen.
De siermotieven zijn soberder dan in hetWesten: velden van enkel cirkels en ruiten (invloed van metaalplaten op vroegere houtbouw) wisselen af met uitbollende lotus-rozetten. De figurale reliëfs zijn geheel ondergeschikt aan de architectuur. Geglazuurde siertegels (uit China of Voor-Indië) worden minder veelvuldig gebruikt dan in Siam en Kambodsja. Vooral de houten bouwwerken hebben kleuren, die door donkere contrasten prachtig werken: Indisch rood met goud in het paleis te Mandalay.
Beeldhouwkunst
Ook deze wordt aanvankelijk beheerst door invloeden uit het Westen, sinds de 9de eeuw uit Bihar en Bengalen. In de 1 ide eeuw komen die eigenaardig strakke en vlakke reliëfs op, met gedrongen bloem- en krul-ornament, gelijk in de Nanpaya-tempel te Pagan. Op het eind van die eeuw ontstaan de sierlijke reliëfs der Ananda-pagode, met hun elegante, enigszins concave omtrekken, die aan houtsculptuur en aan de kunst van Maghada herinneren. Losse reliëfstelen zijn in diepe drielobbige nissen geplaatst. Wat stijl betreft komen de verglaasde tegelreliëfs (Jatakas voorstellend) in de stoepa’s en tempels van Pagan overeen met de steen-reliëfs in de Ananda-tempel, doch zij zijn-vrijer en directer van beweging en uitdrukking,evenals de terracotta-reliëfs in Thaton (Thagyapaya). De Birmaanse Boeddha heeft de vormen der Maghada-kunst, doch verstart in de loop der 11de eeuw: plomper, met langer aangezicht dan in Bihar en Bengalen, en met de typisch Birmaanse kromme neus. Sinds de 17de eeuw worden de beelden met overdadige en bizarre versieringen en draperieën overdekt.
Schilderkunst
Gelijk in de reliëfs de figuur zozeer verstrakt tot ze bijna ornament wordt, zo ook in de schilderkunst, die door gedrongen, onrustige bloemen, takken, krullen en draperieën eer aan kostbaar kunsthandwerk dan aan echte schilderkunst doet denken. De nog wat matte kleuren van de Koebezatpaya (ude-i2de eeuw), Koebyaukkye en Nandamannya te Pagan worden verre overtroffen door de frisse levendigheid der fresco’s in de Payathonzoe-tempel te Minnanthoe (bij Pagan) en de rotstempel Kyanzittha (12de-13de eeuw).
DR JOHN B. KNIPPING
Lit.: L. de Beylié, L’Archit. hindoue en Extréme Oriënt (Paris 1907); M. en B. Ferrars, Burma (London 1901); G. E. Harvey. Hist. of Burma (London 1925); Th. H.
Thomann, Pagan. Ein Jahrtausend buddh. Tempelkunst (Stuttgart 1923); B. Rowland en A. K. Goomaraswamy, The WaU-Paintings of India, Central Asia and Ceylon (London-New York 1938).