L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Gesneriaceeën, geheten naar Basil Besler, apotheker te Neurenberg, die in 1631 een fraaie hortus bezat. Het onderscheidt zich door een 5-delige kelk, een buisvormig-buikige, met 5-lobbige en 2-lippige rand voorziene bloemkroon, 2-lobbige stempel en een enkelvoudige, bolronde, veelzadige besvrucht.
Het omvat vooral klimplanten, heesters en kruiden uit Zuid-Amerika en West-Indië. Tot de voornaamste soorten behoren: B. violacea Aubl., een slingerplant uit de wouden van Guyana, met ovale bladeren en paarsrode, in eindelingse aren geplaatste bloemen, waarmede zij de toppen der bomen bereikt, en met bessen, welke door de Caraïben als verfstof worden gebruikt; B. incarnata Aubl., met een opgaande, 4-hoekige, viltige stengel ter hoogte van 0,6 m, langwerpige of eirond-Iangwerpige, viltige bladeren, vleeskleurige, alleenstaande bloemen en eetbare bessen, in Guyana groeiende; B. coccinea Aubl. (Alloplectus coccineus Mart.), met klimmende stengel, langwerpige, puntige, gladde, vlezige bladeren en gele bloemen met een scharlakenrode kelk, een in Guyana groeiende slingerplant; B. cristata L. (.Alloplectus cristatus Mart.), eveneens een slingerplant met eironde, behaarde bladeren en gele, alleenstaande bloemen, in de vochtige wouden van Martinique en Guyana te vinden; ten slotte B. serrulata Jacq., een heesterachtige slingerplant met langwerpige, zaagvormig-getande, van onderen rode bladeren en alleenstaande bleekgele bloemen, in West-Indië te vinden. Men plaatst deze planten in Nederland in een warme kas, zelfs des zomers, en men geeft haar in laatstgenoemd jaargetijde een behoorlijke hoeveelheid water. De vermenigvuldiging geschiedt door stekken.PROF. DR TH. J. STOMPS