Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Bernard ter HAAR

betekenis & definitie

Nederlands dichter en prozaïst (Amsterdam 13 Juni 1806 - Velp 19 Nov. 1880), studeerde te Leiden in de letteren en godgeleerdheid. Sedert 1830 stond hij als predikant achtereenvolgens te Eemnes Binnen, Vlaardingen, Arnhem, Leiden en ten slotte te Amsterdam, waar hij een belangrijke rol speelde in de April-beweging.

In 1854 werd hij hoogleraar in de kerkgeschiedenis te Utrecht. Onder de tijdgenoten maakte hij vooral naam als dichter. In dichterlijke jaarboekjes en almanakken was hij een gevierd medewerker. Na zijn beroep te Amsterdam (1843) maakte hij gedurende 3 jaar deel uit van de Gids-redactie. Als typische vertegenwoordiger van de huiselijke en predikantenpoëzie heeft hij naast Beets een vooraanstaande plaats ingenomen.

Bibl.: Over den invloed van het Christendom op de poëzy; verhandeling m. goud bekr. door Holl. Mij v. Fraaie K. en W. (1842); Geschiedenis der Kerkhervorming in tafereelen, m. goud bekr. door Haagsch Genootsch. tot verd. v. d. Chr. Godsd. (1845) J Johannes en Theagenes (1838); Huibert en Klaartje (1843); De Sint Paulusrots (1846); Bijbelsche Vrouwen (1847); Gedichten (1857); Het Communisme onzer dagen (1850); Eliza’s vlucht (1866); Historiographie der Kerkgeschiedenis (1870-1873).

Lit.: E. J. Potgieter, B. ter Haar’s St Paulusrots (Krit. Studiën II); N. Beets, Levensber. vanB. t. H. (Leiden 1881), herdr. in de bundel „Sparsa”.

< >