middeleeuws geleerde, filosoof en theoloog (Tours ca 1000-6 Jan. 1088) is bekend om zijn heterodoxe opvattingen aangaande de H. Eucharistie.
Hij studeerde te Tours (onder magister Adam?) en te Ghartres, onder leiding van den H. Fulbert, den „eerbiedwaardige Socrates” van de Schola Camotensis. Van vóór 1032 tot 1063, mogelijk zelfs tot 1080, was hij als grammaticus, scholasticus en magister scholae verbonden aan de beroemde St Maartensschool te Tours. Hij doceerde er met veel succes grammatica, rhetorica, dialectica en medicina. Omstreeks io45(?j ging hij, naar middeleeuws gebruik, van de vrije kunsten (filosofie) over naar de schriftuurstudie (theologie). Al zeer spoedig (1047-1048) verdedigde hij afwijkende meningen, o.a. aangaande de H.
Eucharistie. Herhaaldelijk op concilies en synoden veroordeeld (o.a. in 1050 te Vercelli door paus Leo IX en in 1079 te Rome door paus Gregorius VII) heeft Berengarius zich ten slotte in 1080 volledig onderworpen. In hetzelfde jaar trok hij zich in de eenzaamheid terug om boete te doen voor zijn meinedige onoprechtheid bij vroegere onderwerpingen. In 1088 is hij, in vrede met de Kerk, gestorven.Berengarius had door zijn humanistische opleiding te Chartres een hoge achting voor de rede.
„Het is een teken van grootmoedigheid in alles zijn toevlucht te nemen tot de rede . . . want door de rede zijn wij een beeld van God”. {De sacra coena, uitg. Beekenkamp, blz. 47). Het schijnt, dat deze hoogachting voor de rede (voor de dialectiek) bij Berengarius zo ver ging, dat hij het verstand boven het geloof stelde. {Theologisch rationalisme). Ondanks zijn hoogachting voor de rede schijnt hij toch een sensualistische kenleer aangehangen te hebben (werkelijk = zintuiglijk waarneembaar). In deze sensualistische kenleer ligt waarschijnlijk het „vitium origmis” van zijn dwaling aangaande de H. Eucharistie.
De Eucharistieleer van Berengarius is gecompliceerd. Een van de oorzaken van die gecompliceerdheid ligt in het feit, dat de „magister turonensis” herhaaldelijk dogmatische formules, die hij, min of meer onder dwang, had onderschreven, later weer verwierp of anders interpreteerde. De hoofdzaken van zijn leer staan echter vrijwel vast. Zij komen hier op neer. Na de consecratie is er in de Eucharistie nog brood en wijn, want waar de (zintuiglijk waargenomen) eigenschappen van brood en wijn zijn, daar is ook de zelfstandigheid en het wezen van brood en wijn. Toch is, volgens Berengarius, Christus na de consecratie in de H.
Eucharistie tegenwoordig, want al wordt de zelfstandigheid van brood en wijn door de consecratie niet wiggenomen, zij wordt door de Godmens aangenomen, gesublimeerd, {sublimatio), geconsacreerd. De consecratie is geen aésumptio, maar een arsumptio (vgl. De sacra coena, uitg. Beekenkamp, blz. 42 vv.). Berengarius verdedigde dus blijkbaar een soort consubstantietheorie. Per se betekent deze theorie nog geen ontkenning van Christus’ werkelijke tegenwoordigheid in de Eucharistie.
Het staat echter wel vast, dat Berengarius, misleid door de onjuiste gelijkstelling corpus reale = corpus sensuale en corpus intellectuale = corpus symbolicum, de realis praesentia, d.i. Christus’ werkelijke tegenwoordigheid in de H. Eucharistie, in feite ontkende. DR A. EPPING
Bibl.: Er bestaat geen volledige, critische uitgave van B.’s verzamelde werken. Zijn hoofdwerk: De sacra coena (waarschijnlijk geschreven tussen 1063 en 1069) werd uitgeg. d. A. en F. Vischer (Berlin 1834) en door W. Beekenkamp (’s-Gravenhage 1941, Kerkhistorische Studiën, Dl II). Van B.’s 23 brieven zijn er 14 uitgegeven door H.
Sudendorf, in: Berengarius Turonensis oder eine Sammlung ihn betreffende Briefe (Hamburg 1850) en 2 door Migne, in: Patrologia Latina 150,63 en 150, 66. Van B.’s gedichten is het bekende Juste Judex Jesu Ghriste, uitgeg. d. E. Martène en U. Du rand, in: Thesaurus novus anecdotorum (Paris 1717), Dl IV, blz. 115.
Lit.: M. Gappuyns, art. Bérenger de Tours, in: Dict. d’hist. et de géogr. ecclés., Dl VIII (Paris 1935), k. 385-407; W. H. Beekenkamp, De avondmaalsleer van B. v. T. diss.
Leiden (1940) (Kerkhistorische Studiën, Dl I); A. Macdonald, B. and the reform of sacramental doctrine (London 1930); J. Geiselmann, Die Eucharistielehre der Vorscholastik (Paderborn 1926); J. A. Endres, Stud. z. Gesch. d.
Frühscholastik, B. v. T., in: Philos. Jahrb. 1913 (26) 160-169; F. Vernet, art. B. d. T., in: Dict. de théol. cath., Dl II (Paris 1905), k. 722-742; J. Schnitzer, B. von T., sein Leben u. seine Lehre (München 1890).