Het Bengali, tot de Oostelijke groep der Indische talen behorend, wordt heden ten dage door ca 49 294 000 mensen gesproken, vooral in het gebied van de provincie Bengalen. Evenals het Oriya en de Assam-talen stamt het Bengali af van het Mägadhit-Prakrit van Zuid-Bihar en het Apabhraméa (.Z Prakrit).
Zelf is het Bengali tegenwoordig verdeeld in drie dialecten: een Westelijk, gesproken in de Hugli-streek, een Noordelijk, benoorden de Ganges, een Oostelijk in Dacca. In de lange evolutie van het literaire Bengali constateert men een steeds groeiende invloed van het Sanskrit*, vooral wat de woordenschat betreft, in zoverre dat er thans een ware kloof bestaat tussen de gesproken en de geschreven taal.Tot de oudste documenten der Bengaalse literatuur behoren, naast enkele Boeddhistische hymnen van erotisch-mystische inhoud, de Sünyapuräna van Rämäi Pandita (ca 1200), alsmede talrijke verhalen en legenden, waarvan vele figuren zoals bijv. koning Gopicand nu nog voortleven bij het volk.
De klassieke Bengaalse letterkunde begint ca 1400 met den dichter Candidas, een brahmaan die om zijn liefde tot Rami, een meisje van lage afkomst, uit zijn kaste werd verstoten. Zijn onlangs teruggevonden werk Sri-Krsna-Kirttana bevat hymnen ter ere van Krsna en Rädhä, die van belang zijn voor de kennis van de oude taal. Zijn lyriek munt uit door fijnheid van gevoelen en intensiteit der uitdrukking, terwijl ethische bekommeringen hem niet vreemd zijn. Van grote betekenis voor de verdere evolutie van het literaire Bengali zijn de vertalingen van beroemde meesterwerken uit het Sanskrit. Nu nog is het Rämäyana, door Krttiväs Ojhä (geb. 1346) vertaald, het meest gelezen volksboek in Bengalen. Kaäiräm, een dorpsschoolmeester uit de 15de eeuw, gaf een gans nieuwe bewerking van het Mahäbhärata.
Ofschoon hij zelf niets heeft geschreven, straalde er van den visnuïtischen reformator Krsna Gaitanya Deva (1485-1533) een geweldige invloed uit. Zijn volgelingen, onder wie Govindadäs en Jnanadas de bekendsten zijn, hebben de traditie van den strophischen dichter Candidas voortgezet. In de 17de eeuw is de voornaamste dichter Mukundaräm Cakravarti, die in zijn driedelig ej>os, waarvan de gespierde taal en de verhevenheid geprezen worden, de geschiedenis van de godin Candi verhaalt. Het 18de-eeuwse Saktisme heeft in Bharatacandra (1712-1760) en Ramprasad Sen (1718-1775) twee voorname vertegenwoordigers gevonden. De eerste schreef een gekunsteld epos, Annadd-mangala, waarvan vooral het tweede deel, Vidydsundara (de liefdesgeschiedenis van een prins en een prinses), zeer bewonderd werd. Ofschoon de dichter zich een volmaakt meester van de vorm en een groot woordkunstenaar toont, ademt het geheel met zijn talrijke zwoel-erotische episoden een decadente geest.
Van den tweeden dichter zijn vooral de Kalï-liederen populair. Alle tot hiertoe genoemde werken zijn in een gespierd oorspronkelijk Bengali geschreven en bewijzen dat deze taal rijk genoeg is tot het scheppen van een eigen letterkunde, zonder op het Sanskrit beroep te moeten doen.
De vestiging van de Engelse macht in Bengalen luidt een nieuw tijdperk in, gekenmerkt door grondige wijzigingen op sociaal, economisch en cultureel gebied. Op literair gebied constateert men, vooral sinds de Engelsen in 1800 een College stichtten te Fort William, een sterkere invloed van het Sanskrit, waardoor een quasi-klassieke, maar minder levenskrachtige literatuur in het leven werd geroepen. Tegelijkertijd met het proza, dat tot nog toe weinig beoefenaars telde, doen ook sociale, nationale en religieuze bekommeringen haar intrede in de letterkunde. Vele der moderne Bengaalse auteurs zijn tevens aanklagers der sociale wantoestanden, opwekkers van het nationaal gevoel en verspreiders van religieuze ideeën. Deze nieuwe tendenzen vinden we voor het eerst duidelijk weerspiegeld in het werk van Ra mm ohan Ray (1772-1833), die de Veda weer op de ereplaats wilde en met dat doel de Brdhma-Samdj stichtte. Op dramatisch gebied kende men slechts de zgn.
Ydtrds, een soort melodrama’s, enigszins te vergelijken met onze mirakelspelen, die hun stof steeds putten uit de Iegendencyclus van Krsna, Rama of Candi. Nu echter wordt het drama een wapen om de heersende sociale wantoestanden te hekelen. Zo bijv. klaagt Dinabandhu Mitra (1829-1873) in zijn Nildarpan (Indigospiegel, 1858) de om wraak roepende toestanden aan op de ind igoplan tages.
Op het gebied der poëzie trad de in 1843 tot het Christendom bekeerde Michael Madhusüdan Datta (1824-1873) als vernieuwer op. Hij schreef eerst Engelse gedichten en Bengaalse drama’s. Zijn dichtersroem dankt hij echter vooral aan zijn epos Meghandddhhada, waarvan het onderwerp aan het Ramayana ontleend werd, maar de bewerking reminiscenties aan Homeros en andere Europese klassieken verraadt. In de lyriek onderscheidde zich vooral Hemacandra Banerji (1838-1903), wiens inspiratie vnl. berust op de drang naar zelfstandigheid en de liefde tot het vaderland. Deze zelfde thema’s van nationale heropstanding vindt men terug bij Nabinacandra Sen (1846-1909), bekend om zijn lyrischeen epische poëzie en zijn novellen. Walter Scott heeft in de Bengaalse letterkunde een epigoon gevonden in de persoon van Bankimcandra Cajtopadhyaya (1838-1894), wiens roman Anandamath (Het klooster der zaligheid) van grote betekenis is voor de nationale Indische beweging.
Hieruit immers komt het nationale lied van Bengalen „Bande Mataram” (Ik groet de moeder). In dit verband dient ook nog de dichter Dvijendralal Räy (1864-1913) geciteerd, beroemd om zijn historische drama’s en zijn fraaie liederen, waaronder de geliefde volkshymne „Amar Deé” (Mijn Moederland). In Europa echter is vooral bekend de Nobelprijswinnaar van 1913, Rabïndranath Thäkur (z Tagore).
DR. H.VAN LOOY
Lit.: Linguistic Survey of India, dl V, i (Calcutta 1903); J. D. Anderson, Manuel of the Bengali-language (1920); W. Sutton Page, An introduction to colloquial Bengali (Cambridge 1934); S. Kumar Chatterji, The origin and development of the Bengalilanguage (2 vol. Calcutta 1926); Hara Prasad Sastri, The vemacular Literature of Bengal before the Introduction of English Education (Calcutta z.j.); R.
C. Dutt, The literature of Bengal (Calcutta-London 1895); D. C. Sen, History of Bengali language and literature (Calcutta 1911); P. Chauduri, The story of Bengalee literature (Calcutta 1917); Sushil Kumar De, History of Bengali Literature 1800-1825 (Calcutta 1919); Mazumdar (B.C.) The history of the Bengali Language (Calcutta 1920); K. N.
Das, A history of Bengali Literature (Naogaon 1926); D. C. Sen, Banga bhäsä o sähitya (Calcutta 1897); R. Wagner, Der Sieg der Seele. Bengalische Erzähler (Berlin 1927).