is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Myrtaceeën*, afdeling Leptospermoideae. Het onderscheidt zich door 5 kelkbladen, 5 bloembladen, 5 lange, tegenovergestelde, gesplitste meeldraden met 2-spletige helmknopjes, een onderstandig vruchtbeginsel en een doosvrucht met deksel.
De fraaie, altijd-groene heesters van dit 12 soorten rijke geslacht behoren thuis in Australië. De meest bekende soorten zijn B. Dampieri Cunningh, met talrijke, rode, eindelingse bloemtrossen, B. decussata R.Br., 1-3 m hoog, met scharlakenrode bloemen en B. sparsa R.Br., eveneens met scharlakenrode bloemen. Zij groeien het best in heideaarde; in het begin van Juni plaatst men de potten in de open lucht, maar gedurende de winter in een kamer of een kas, waar een temperatuur heerst van 4-5 gr. C. Men vermenigvuldigt deze planten door stekken.