Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ATLANTIK-WALL

betekenis & definitie

heette de door de Duitse legerleiding in Wereldoorlog II op last van Adolf Hitler aangebrachte merendeels aaneensluitende reeks versterkingen langs de Europese Westkust.

Nadat de Duitse weermacht de landing in Engeland had opgegeven (najaar 1940) nam de gedachte om de kusten van het Continent te versterken vastere vormen aan en kwam het hier en daar reeds tot een begin van uitvoering. Toen ook de overval op Rusland in 1941 was mislukt, en het merendeel der Duitse troepen aldaar werd vastgehouden, werd de verdediging der Westkust van Europa door het aanleggen van fortificaties tot een dwingende noodzakelijkheid. Om het mede door het deelnemen van de V.S. aan de oorlog toenemende gevaar van een invasie het hoofd te bieden, gaf Hitler aan maarschalk von Rundstedt, die daartoe tot opperbevelhebber-West werd benoemd, bevel de gehele Europese Westkust, voor zover in Duitse handen, in staat van verdediging te brengen. Hiermede werd de Organisation Todt belast, die de technici verschafte; de bezette landen leverden de dwangarbeiders — ongeveer een half millioen — en het materiaal. Het aldus ontstane verdedigingssysteem had — Denemarken en Noorwegen niet medegerekend — een lengte van 2700 km, dus nog 300 km langer dan de Chinese muur. Meer dan 30 000 km smalspoor baan werd er voor aangelegd en speciale goederenomlaadstations werden gebouwd.

Voor eiken soldaat, die dienst deed in dit verdedigingsstelsel, werd gemiddeld ± 75 m3 beton gegoten; de vastheid hiervan was echter vaak middelmatig; alleen het Duitse cement was van goede kwaliteit. Ontzaglijk veel prikkeldraad werd verwerkt; alle mogelijke soorten tankhindernissen aangelegd; op ongekend grote schaal werd gebruik gemaakt van zee- en landmijnen. Verder werd bijzondere aandacht besteed aan de luchtafweer en waren de meest doordachte camouflagemethoden toegepast.

Voor de meest aan een te verwachten aanval

blootgestelde gedeelten was het volgende schema opgesteld:

1. Onder zee aangebrachte hindernissen (kromme stukken rails, palen met er aan bevestigde mijnen) in rijen geplaatst al naar gelang de hoogte van de vloed.
2. Op het strand een tankmuur met een netwerk van prikkeldraad er voor. Vlammenwerpers konden door middel van electrische stroom, bediend door een wachtpost, in werking worden gesteld.
3. Op elke 25 m een steunpunt. Deze steunpunten waren naar alle zijden verdedigbaar en dekten elkaar met flankerende vuren. Zij hadden een dak van beton van 2 m dikte en waren voorzien van 50,75 of 88 mm geschut; zij boden een goede beschutting aan de bezetting: speciale bescherming was aangebracht tegen gasaanvallen; vaak waren zij overdekt met een stalen, van schietgaten voorziene koepel.

Op ca 1500 m van de kust bevonden zich de kustbatterijen. Zulk een batterij bestond bijv. uit vier kanonnen van 210 mm, zeven stukken luchtafweergeschut van 75 mm, schuilplaatsen voor de manschappen, veldversterkingen voor de verdediging van de batterij. Zij waren belangrijk beschermd: een dakbedekking van beton van soms wel 4 m dikte, de zijmuren waren vaak 3.50 m dik. De stukken geschut, die er in waren opgesteld, waren echter dikwijls niet modern, terwijl het hanteren van de projectielen gewoonlijk met de hand moest geschieden.

4. Het geheel werd gecompleteerd door mijnenvelden, die echter veel geïmproviseerde mijnen bevatten. Op het strand zelf was het aantal mijnen vaak onvoldoende.

Dit verdedigingssysteem bood inderdaad vele mogelijkheden. Mochten de geallieerden ergens landen en er in doordringen, dan konden zelfs geheel ingesloten steunpunten het nog lang volhouden. In Nederland was een dergelijk groot steunpunt, de zgn. „Vesting Den Haag”, waarvoor niet alleen een groot deel van Den Haag werd gesloopt om schootsveld te krijgen, maar waarvoor dwars door de stad tankgrachten werden gegraven en tal van kazematten werden gebouwd. Op alle strategisch belangrijke punten langs de AtlantikWall, dus bij havens e.d., werd een zodanig massale vuurkracht bijeengebracht, dat een rechtstreekse landingspoging op zulk een vestinghaven zeer weinig kans van slagen zou hebben. Bovendien werd het terrein tussen de steunpunten, behalve door het leggen van mijnen, ook door het stellen van inundaties onbegaanbaar gemaakt.

Hoewel reeds in 1943 de Duitse propaganda veel ophef begon te maken van de toen gereedgekomen fortificaties en beweerde, dat elke aanval hierop te pletter zou lopen, werd in de tweede helft van dat jaar onder leiding van den uit Afrika teruggekeerden maarschalk Erwin von Rommel, die von Rundstedt als opperbevelhebber-West opvolgde, eigenlijk eerst goed begonnen met het aanleggen der meest geduchte versterkingen, waarvan echter vele gedeelten op het tijdstip der invasie, 6 Juni 1944, nog niet afgebouwd waren.

< >