noemt men de 16 wetsbepalingen, door Hendrik II van Engeland in Jan. 1164 uitgevaardigd, op een plechtige bijeenkomst van de Engelse adel en geestelijkheid in het koninklijk jachtverblijf te Clarendon (Z.O. van Salisbury), die de verhoudingen regelden tussen de kerk enerzijds, de koning en de wereldlijke machten anderzijds (uitgegeven door Stubbs, Select charters and other illustrations of English constitutional history, 9de uitg., 1921). Dank zij de concessies van Willem de Veroveraar en de anarchie tijdens de regering van Stefaan van Blois, had de kerk van Engeland ten tijde van Hendrik II een zeer gepriviligieerde positie verworven en begon ze een gevaar te worden voor de koninklijke macht: in de artikels van Clarendon reageerde de koning tegen deze tendenzen.
De prelaten werden herinnerd aan hun plichten als Engelse baronnen, het werd hun verboden voortaan beroep te doen op de paus, en zonder toestemming van de koning Engeland te verlaten. De rechten van de wereldlijke heren op het begeven van de door hun voorouders gestichte kerkelijke beneficia werden bevestigd en de geschillen hierover aan de king’s court voorbehouden. Het regaalrecht werd behouden en de verkozen bisschop, zoals vroeger, verplicht de koning leenhulde en manschap te doen alvorens gewijd te worden. Op juridisch gebied werden de leken beschermd tegen misbruiken in de toepassing van het geestelijk wapen van excommunicatie en interdict, en herwon de koninklijke rechtspraak veel van het verloren terrein.
Het bepalen van het feit of een tenure lay (leek) offrankalmoign (= lett. „vrije aalmoes” = geestelijk) was, werd voorbehouden aan een jury voorgezeten door een koninklijk rechtsdienaar; schuldzaken waarbij geestelijken betrokken waren, werden niettemin voorbehouden aan de koninklijke rechtsinstanties; de misdadige geestelijken dienden door de king’s court in beschuldiging gesteld te worden en te worden geoordeeld door een geestelijke rechtbank — waar koninklijke ambtenaren het proces volgden — en ten slotte voor de bestraffing weer aan de koninklijke ambtenaren te worden uitgeleverd. De Engelse bisschoppen waren bereid de artikelen van Clarendon te bekrachtigen, en op hun verzoek heeft Thomas Becket, aartsbisschop van Canterbury, reeds met Hendrik II in onmin geraakt over de suprematie van de kerk over de staat, zich uit de vergadering te Clarendon teruggetrokken zonder openlijk protest aan te tekenen. Kort daarop begon hij nochtans de artikelen aan te vallen, nadat de paus ze verworpen had (1166). Een felle vete tussen koning en aartsbisschop was hiervan het gevolg; ze eindigde met de moord op Becket (29 Dec. 1170).
De zaak verwekte veel beroering en de in de moord betrokken koning moest zich diep vernederen om zijn verzoening met de kerk te bekomen. Doch slechts enkele der artikelen van Clarendon zou hij opofferen (o.m. werd beroep op Rome nu toegelaten): het merendeel van de wetsbepalingen bleef verder van kracht.DR L. VOET.