noemde men vooral in de middeleeuwen de studiestof der meer-ontwikkelden. In de loop der Hellenistische periode (z Hellenisme) was een min of meer omschreven groep van vakken opgenomen welke instonden tussen het eenvoudige onderwijs en de filosofische of rhetorisch-juridische academische studie.
Deze kring van vakken werd geacht alles te omvatten wat voor een ontwikkeld mens belangrijk was en werd hetzij naar zijn karakter van — min of meer gesloten — geheel in het Grieks ‘εγΧύΧλιος παιδεια, hetzij naar de ontwikkelden („vrijen”), waarvoor de stof bestemd was in het Latijn Artes liberales genoemd; een term, die vooral in de 5de eeuw opkomt. Cassiodorus is de eerste Christelijke schrijver, die in zijn werk Institutiones saecularium lectionum deze term bezigt. Grammatica, rhetorica, dialectica — later als trivium onderscheiden — benevens arithmetica, geometrica, muziekleer en astronomie — later als quadrivium aangeduid —, vormen het meestal opgesomde zevental. Lange eeuwen tevoren vindt men echter deze vakken reeds in een of andere vorm of groepering in het onderwijs en schrijvers als M. Terentius Varro (116-27), M. Fabius Quintilianus (gest. ca 96 n.
Chr.), Augustinus (354-430) houden er zich reeds vroeg mee bezig. Met betrekking tot de grammatica moet men van de 2de eeuw n. Chr. af een „lager” onderwijs onderscheiden van een „hoger” dat meer wetenschappelijk-filologisch bedreven werd.De geschiedenis der Artes liberales is geheel verweven met die van het onderwijsbedrijf in de hele middeleeuwen. De opkomst der universiteiten in de middeleeuwen doet een deling in voorbereidend onderwijs en „hoger” onderwijs ontstaan, waarbij elementair onderwijs verbonden met Latijnse grammatica tot het eerste, de dialectica en het quadrivium, naast theologie, rechtskunde en geneeskunde, tot het tweede gerekend wordt. Spoedig is dit hoger onderwijs op erkend behoorlijke wijze nog slechts aan een klein aantal scholen te volgen, welke zich tot studia generalia (universiteiten) ontwikkelden. Hoewel men nog lange tijd de term „vrije kunsten” tegenkomt, is dan echter de eenheid van de vakkengroep op meer dan één wijze doorbroken (trivium-quadrivium, afsplitsing van elementair van hoger grammatica-onderwijs, vorming van voorbereidende scholen, die tot verschillende hoogte de universiteit voorbereiden — de universiteiten zelf) (z universiteit). De groepering der zeven vrije kunsten ligt ten grondslag aan ettelijke en soms beroemd geworden geleerde handboeken der vroege middeleeuwen (bijv. Martianus Capella: De nuptiis Philologiae et Mercurii (Het Huwelijk van Philologia en Mercurius), tussen 410 en 427 n. Chr. ontstaan; Boëthius (475-524, wiens De Musica aan de universiteiten zelfs tot bijna het midden der 18de eeuw gebruikt werd; men vergelijke verder de werken van Cassiodorus (ca 490-585), Isidorus van Sevilla (ca 570-636), Alcuinus, Hrabanus Maurus, etc.).
PROF. DR M. J. LANGEVELD
Lit.: H. Parker, The seven liberal arts, in English Historical Review, vol. 5 (1890), blz. 417-461; A. Appuhn, Das Trivium und Quadrivium in Theorie und Praxis. I Das Trivium (Erlangen 1900); E. Ferrère, De la division des sept arts liberaux in: Annales de philosophie chrétienne n.s. XLII (1900) blz. 280-295; Pio Rajna, Le determinazioni Trivium e Quadrivium in: Studi Medievali nuova serie I (1928) blz 4-36.