Nederlands rechtsgeleerde (Minnertsga 10 Febr. 1872), studeerde klassieke talen aan de Gemeentelijke en de Vrije Universiteit te Amsterdam, daarna rechten te Leiden, waar hij in 1894 promoveerde op een proefschrift „Het begrip ,onderstand’ in art. 80 der Grondwet”. Hij kwam door zijn studie van 1897 over Calvinisme en Rechtswetenschap in nauwe aanraking met Dr A.
Kuyper, wiens politiek hij in de volgende jaren in tal van vlugschriften verdedigde. Hij werd naar aanleiding van zijn studie over De gronden van echtscheiding in het Ned. Burgerlijk Recht tot hoogleraar in het privaatrecht aan de Vrije Universiteit benoemd in 1904. In 1945 legde hij dit ambt neer. Van het Handboek van het Burgerlijk Recht van Asser bewerkte hij het 5de deel over het Bewijs (1911, 4e druk 1940). In dit zware boek van grote oorspronkelijkheid en veel arbeid maakt Anema ons bewijsrecht losser van de Duitse invloed waaronder het te voren zo sterk stond.
Voorts zijn nog te noemen zijn studies over de Grondslagen der Sociologie (1899), de Bronnen van het Privaatrecht (1912) en Grondslag en Karakter der Italiaansch-fascistische Staatsleer (1934). Sedert 1921 is hij lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (A.R.), waar hij zijn aandacht vooral schonk aan algemeen-politieke en internationale aangelegenheden.