Bij de wet van 27 Dec. 1822, Stbl. nr 59, ging de Staat der Nederlanden over tot de oprichting van het Amortisatiesyndicaat om te voorzien in de grote financiële tekorten op de staatsdienst. De Amortisatiekas van 1814 en het Syndicaat der Nederlanden gingen in de nieuwe instelling over.
Zij kreeg de bevoegdheid tot het aangaan van een lening tegen een rente van 4 ½ pct; uitgestelde schuld en syndicaatbons van het Syndicaat der Nederlanden konden tegen deze schuldbewijzen worden ingewisseld. Naast amortisatie kreeg het syndicaat tot taak, de regering gelden ter beschikking te stellen, waartoe het een lening kon aangaan met de domeinen, die het syndicaat als onderpand in beheer kreeg. Ten aanzien van de schulddelging is het syndicaat ernstig te kort geschoten; het werd een middel waardoor de regering, buiten de Staten-Generaal om, de beschikking over zeer aanzienlijke bedragen kon krijgen. Het beheer was dan ook volstrekt geheim, iedere controle door de Staten-Generaal ontbrak. Voor het Amortisatiesyndicaat gelden alle bezwaren, die amortisatiekassen kunnen aankleven. Toen in 1840 tot het saneren der staatsfinanciën werd overgegaan, werd het Amortisatiesyndicaat dan ook bij de wet van 27 Dec. 1840, Stbl. nr 77, ontbonden; zijn bezittingen, rechten en plichten gingen op het Rijk over.PROF. DR A. J. C. RÜTER.