Zigeuners of Heidens (zie aldaar) is de naam van een zwervend volk van raadselachtigen oorsprong, hetwelk in geheel Europa, in een groot gedeelte van Azië en in het noorden van Afrika wordt aangetroffen. Het wordt met zeer verschillende namen bestempeld. De meest gewone is de reeds vermelde, die met het Grieksche woord Atsinkanos of Athinganos in verband staat, in het Bulgaarsch den klank heeft van Atzigan en met velerlei verbastering voorkomt bij alle Slawische volken, bij de Lithauers, Duitschers, Nederlanders (Zigeuners), Roemenen (Tzigan), Hongaren (Tzigany), Italianen (Zingaro) en Turken (Tsjingiané). In Spanje draagt de Zigeuner den naam van Gitano, en deze, evenals het Engelsche woord Gipsy, berust op de dwaling, dat Egypte het vaderland is der Zigeuners.
Bij de Franschen dragen zij den naam van Bohémiens. Bovengemeld Grieksch woord was de naam eener secte, welke in den aan vang der middeneeuwen in Phrygië en Lycaonië talrijke aanhangers vond, en welligt werden de Zigeuners daarmede bestempeld, omdat zij afkomstig waren uit genoemde gewesten. Volgens de Goeye moet de naam Zigeuner worden afgeleid van het Perzische woord Tsjeng, hetwelk een muziek-instrument beteekent. Talrijk zijn ook de namen, welke de Zigeuners aan zich zelven geven; onder deze is die van Rom (de oud-Indische naam van eene onreine kaste) algemeen bekend.
De taal der Zigeuners is ongetwijfeld eene Indisch-Europésche en staat in het naauwste verband met het Sanskriet, zoodat men hun oorspronkelijk vaderland in Indië moet zoeken. Het is niet zeker, wanneer zij het hebben verlaten, maar wel, dat reeds in 810 onder keizer Nicephorus van hen onder den naam Athinganoi wordt gewag gemaakt. Hunne oorspronkelijke taal is intusschen vermengd met woorden, die zij ontleend hebben aan de volken, bij welke zij hun verblijf hielden, zoodat de Zigeunertaal een groot aantal tongvallen bezit, en uit de verschillende bestanddeelen van hunne taal, alsmede uit de eigenaardige woordvorming kan men eenigermate den weg opmaken, dien de Zigeuners op hun zwerftogt hebben gevolgd. Daar men er geene Arabische elementen in aantreft, is het niet waarschijnlijk, dat zij uit Egypte zijn gekomen. Wij vinden hen, gelijk wij reeds zeiden, in het begin der 9de eeuw te Byzantium, in 1322 op Creta, vóór 1346 op Corfu, in 1370 in Walachije en in 1398 te Nauplia, — voorts in 1417 in Hongarije, in 1501 in Polen en Rusland, in 1512 in Zweden, in 1447 vóór Barcelona en in het midden der 15de eeuw in Engeland. De Zigeuners hebben een ligt zinnig, trouweloos en vreesachtig karakter zij kruipen voor de magtigen der Aarde en onderscheiden zich door wraakgierigheid, zucht naar zingenot en onbeschaamdheid. Van bedelarij maken zij een ambacht, en vrouwen en kinderen leggen zich toe op dieverij. Dat zij kinderen stelen, is echter eene valsche beschuldiging.
De vrouwen en meisjes der Zigeuners zijn zedig bij de Tartaren in de Krim, alsmede in Spanje, maar loszinnig in Hongarije en Roemenië. Omtrent de godsdienst zijn zij geheel en al onverschillig. Zij huwen onderling en hebben slechts zelden vaste woonplaatsen, hoewel zij zich bij hunne omzwervingen veelal tot hun geboorteland bepalen. Hunne huidkleur is niet zwart, maar bronsachtig, en hun gelaat is doorgaans het blankste gedeelte van hun ligchaam. Toch bemerkt men bij hen geen spoor van het rood der bewoners van Europa, terwijl bij hen de hartstogt het aangezigt nog bleeker maakt.
In het algemeen zijn zij middelmatig van lengte, fraai gebouwd en in het bezit van kleine handen en voeten, zoodat zij aan de vormen doen denken van de bronzen beelden der Oudheid. Voorts hebben zij donkere, levendige oogen met lange wimpers, een welgevormden mond met fraaije witte tanden, een eenigzins gebogen neus, eene ronde kin en een hoog voorhoofd. Men schat het aantal Zigeuners in Europa op 700000, en van deze bevinden zich 5000 in Turkije en 156000 in de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie. Zie bijgaande afbeelding van dit zwervend volk.