Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Zevenjarige Oorlog

betekenis & definitie

Zevenjarige Oorlog (De) werd door Oostenrijk tegen Pruissen gevoerd, om het door Frederik II, koning van Pruissen, in de Silezische oorlogen bemagtigde Silezië terug te bekomen. Oostenrijk had een tienjarig tijdperk van vrede ijverig besteed, om de krachten van den Staat te versterken, zijne geldmiddelen te verbeteren en zijn leger uit te breiden. Daarenboven zocht keizerin Maria Theresia niet te vergeefs naar bondgenooten, daar men van verschillende zijden met wrevel het oog gevestigd hield op de snel toegenomen magt van den koning van Pruissen. Elizabeth, keizerin van Rusland, wegens bijtende geestigheden op laatstgenoemden Koning verbitterd, was gezind, Oostenrijk ter zijde te staan.

Wél bestond nog een bondgenootschap tusschen Frederik II en Frankrijk, maar men was hier ontevreden op den Pruissischen Vorst, omdat hij niet onvoorwaardelijk het zegel aan Frankrijks staatkunde gehecht, maar regtstreeks in 1742 en 1745 met Oostenrijk overeenkomsten gesloten had. Frankrijk helde derhalve ook over tot Oostenrijk, zijn alouden erfvijand. Graaf Kaunitz, de Oostenrijksche gezant te Parijs was daartoe met goed gevolg werkzaam geweest, zijn opvolger graaf Starhemberg, ijverde in denzelfden geest, en madame de Pompadour, die heerschappij voerde over Lodewijk XV, en haar gunsteling, de minister Bernis, dreven het door — vooral toen men vernam, dat Engeland met Pruissen den 16den Januarij 1756 te Westminster een onzijdigheidsverdrag gesloten had ter beveiliging van Hannover gedurende zijn strijd in Noord-Amerika —, dat op den lsten Mei van dat jaar een defensief verbond tot stand kwam tusschen Frankrijk en Oostenrijk. Ook August III, keurvorst van Saksen en koning van Polen, was wegens krenkingen, die hij in den voorgaanden oorlog ondervonden had, op Frederik II verbitterd, en zijn minister, graaf Brühl, beijverde zich, dien haat aan te vuren. Het Saksische Hof trad als bemiddelaar op tusschen de verschillende Mogendheden, inzonderheid tusschen Oostenrijk en Rusland, en keizerin Elizabeth drong aan op een aanvallenden oorlog tegen Pruissen, welke reeds in Augustus 1756 beginnen zou. Men hoopte Saksen, Zweden en Frankrijk daarin mede te slepen en aan Frederik II Silezië met Glatz, Pruissen, Magdeburg en Pommeren, alsmede het westelijk gedeelte des rijks te ontrukken. Kaunitz echter was van meening, dat men een aanval diende te vermijden, en zorgde, dat deze althans tot het voorjaar van 1757 werd uitgesteld.

Frederik had, om zich de noodige inlichtingen omtrent de plannen zijner tegenstanders te verschaffen, een ambtenaar der kanselarij aan het Hof te Dresden, zekeren Memel, omgekocht. Deze bezorgde hem afschriften van de geheele briefwisseling tusschen Oostenrijk, Saksen en Rusland. De Russische en Oostenrijksche toebereidselen konden daarenboven niet verborgen blijven, en de Koning werd volkomen op de hoogte gesteld van de voornemens zijner belagers door den Russischen grootvorst Peter. Ofschoon hij alleen op eene regtstreeksche ondersteuning van Engeland kon rekenen, nam hij het besluit, niet te wachten totdat zijne vijanden geheel gereed waren, maar hen te overvallen en hierdoor hunne plannen te verijdelen. Daarom deed hij reeds in Junij 1756 te Weenen de vraag, of de krijgstoerustingen tegen hem gerigt waren. Toen men hierop een ontwijkend antwoord gaf, eischte hij de belofte, dat men hem noch in dit, noch in het volgend jaar zou aanvallen. Nadat die eisch den 21sten Augustus van de hand gewezen was, liet hij den 29stenn van deze maand zonder voorafgaande oorlogsverklaring zijn leger van 60000 man in drie kolonnen over de grenzen van Saksen trekken. De Pruissen verschenen hier aanvankelijk als vrienden en verklaarden, dat zij enkel tegen Bohemen en Oostenrijk oprukten.

Maar August III wees alle aanzoeken van Frederik, om een bondgenootschap te sluiten, op beslissenden toon van de hand, vermaande zijne soldaten, tot den laatsten droppel bloeds voor hem te vechten en nam met zijne ministers en met zijn Hofstoet de wijk naar den Königstein, terwijl de Saksische troepen, 17000 man sterk, zich in allerijl in een versterkt legerkamp bij Pirna vereenigden. Saksen was alzoo opengesteld voor den vijand. Den 9den December deed Frederik zijn intogt in Dresden en nam het land in bezit, hetwelk hij behandelde als eene Pruissische provincie, waaruit hij zijne hulpmiddelen versterkte, terwijl het hem eene uitmuntende basis aanbood voor zijne krijgsverrigtingen. Intusschen verijdelde de vijandige houding van het Hof en van het leger in Saksen zijn geheele oorlogsplan, dat eene overrompeling van Oostenrijk bedoelde. Hij zag zich namelijk genoodzaakt, het legerkamp bij Pirna te omsingelen en de Saksers door hongersnood tot de overgave te dwingen. Daardoor verkreeg Oostenrijk tijd, om in Bohemen onder Browne een leger te verzamelen van 30000 man met 94 stukken geschut, hetwelk in September zich in beweging stelde om de Saksers te ontzetten.

Frederik trok Browne tegemoet met de helft van zijn leger (24000 man en 100 stukken geschut) en bereikte hem in de nabijheid van Lowositz (1 October 1756). In den slag bij Lowositz werd de ééne vleugel der Oostenrijkers geslagen, terwijl de andere zonder groot verlies terugtrok. Na deze overwinning der Pruissen werden de Saksers nog naauwer ingesloten, en eene tweede poging tot ontzet, door Browne gewaagd, mislukte evenzeer. zij zagen zich derhalve genoodzaakt, nadat zij drie nachte zonder levensmiddelen bij koude en regen onder den blooten hemel hadden doorgebragt, den 15den October eene zeer harde capitulatie te sluiten. De onderofficieren en soldaten werden aanstonds ingelijfd in het Pruissische leger, en alleen de officieren kwamen op vrije voeten, mits zij op hun woord van eer beloofden, dat zij gedurende dezen oorlog niet tegen Pruissen zouden dienen. De Koning vertrok daarop met het Hof naar Warschau.

Zoo had de eerste veldtogt voor Frederik wel is waar een roemrijk einde, maar gedurende den naderenden winter, die geene krijgsverrigtingen gedoogde, had Maria Theresia tijd genoeg, een Europeesch verbond tegen den gehaten vredebreker tot stand te brengen. Terwijl beide partijen hare zaak in vlugschriften verdedigden en er alzoo een hevige pennestrijd ontstond, werden de onderhandelingen tusschen de vijanden van Pruissen met pver voortgezet. Reeds den 17den Januarij 1757 was door een besluit van den rijksdag vastgesteld, dat men door geweld van wapenen den verdreven Keurvorst wederom op den troon zou brengen. Voorts werden verdragen gesloten over de legers, om in het bezit te komen van ondersteuningsgelden. Rusland beloofde den 22sten Januarij tegen het genot van subsidie en het bezit van Oost-Pruissen aan Oostenrijk een hulpleger van 100000 man. Den lsten Mei sloot Frankrijk met Oostenrijk een verdrag, waarbij eerstgenoemde zich verpligtte tot eene levering van 105000 man en een jaarlijksch subsidie van 12 millioen florijnen. Ook de Zweedsche rijksdag, door Fransch geld omgekocht, voegde zich bij het verbond, en den 21sten Mei verklaarde Zweden, als handhaver van den Vrede van Munster, aan Pruissen den oorlog. De Pruissische gewesten werden verdeeld, namelijk Silezië, Glatz en Krossen zouden ten deel vallen aan Oostenrijk, — Magdeburg, Halberstadt en het Saaldistrict aan Saksen, — Voor-Pommeren aan Zweden, — Cleef en Opper-Gelder aan de Keur-Pfalz, — en Oost-Pruissen aan Rusland.

Frankrijk zou zich met een gedeelte der Oostenrijksche Nederlanden vergenoegen. Frederik II zou dus niets meer behouden dan de Mark en Achter-Pommeren, zoodat hij tot een magteloozen markgraaf vernederd en voor goed onschadelijk gemaakt zou worden. De gezamenlijke bondgenooten, heerschappij voerend over 90 millioen inwoners, zouden 434000 man in het veld brengen en hem van alle kanten aanvallen. Tegenover zulk eene aanzienlijke overmagt kon Frederik, regérende over een Staat van nog geen 5 millioen inwoners, naauwelijks 200000 man eigen troepen met een hulpleger van 40000 man uit Hannover, Brunswijk, Hessen en Gotha plaatsen, terwijl dit laatste, gekommandeerd door den hertog van Cumberland, bepaaldelijk tot bescherming van Hannover moest dienen. Niettemin nam hij het besluit, weder aanvallenderwijze te werk te gaan en het in 1756 mislukte plan te volvoeren, in de hoop, door zijn uitstekend veldheersgenie en door de snelheid en de kracht zijner bewegingen Oostenrijk te overrompelen voordat het hulp kon erlangen van zijne bondgenooten, zoodat deze van het voortzetten van den oorlog zouden afzien. Het begin van den veldtogt scheen zijne verwachtingen te bevredigen. Met drie kolonnes rukte het Pruissische leger over de grenzen van Bohemen en bevond zich in het begin van Mei vóór Praag, werwaarts de Oostenrijkers onder prins Karel van Lotharingen, door Browne ter zijde gestaan, waren teruggetrokken. Den 6den Mei tastte Frederik met 64000 man de Oostenrijkers aan, die 72000 man sterk waren en zich verschanst hadden op de heuvels ten oosten van Praag, en behaalde na een moorddadigen strijd de overwinning, die hem echter 13000 man kostte aan dooden en gewonden.

Het geslagene Oostenrijksche leger trok gedeeltelijk terug naar den maarschalk Daun, die uit Moravië te hulp snelde, en nam gedeeltelijk de wijk in de stad Praag. Hier werden 50000 Oostenrijkers onder prins Karel door Frederik ingesloten. De val van Praag, dien men te Weenen met schrik tegemoet zag, zou voor Frederik den weg hebben geopend naar de hoofdstad. De bondgenooten van Oostenrijk, door een nieuw bewijs der onoverwinnelijkheid van het Pruissische leger met angst vervuld, vertraagden inderdaad den aanval op Pruissen. Praag echter bleef onbezweken, daar het belegeringsgeschut lang uitbleef, terwijl daarna ontzet opdaagde, dewijl Daun met 60000 man langzaam derwaarts oprukte. De hertog van BrunswijkBevern, door Frederik hem tegemoet gezonden, moest terugtrekken. Nu spoedde zich Frederik met 14000 man zelf derwaarts, vereenigde zich den 15den Junij met Bevern en tastte drie dagen daarna met 24000 man de Oostenrijkers aan, die op de hoogte bij Kollin eene ongemeen gunstige positie hadden ingenomen. Ditmaal echter had hij zijn vijand te gering geacht.

Zijne manoeuvre, om den éénen vleugel der Oostenrijkers met eene overmagt te verpletteren, mislukte, zijne slagorde werd verbroken en hij leed eene volkomene nederlaag, waarbij hij 14000 man en 43 kanonnen verloor. Deze nederlaag was de eerste, welke Frederik leed. De gevolgen daarvan waren voor hem noodlottig en gaven eene beslissende verandering aan den strijd. Al dadelijk toch werd het beleg van Praag opgeheven en Bohemen ontruimd, waarna de Koning aanmerkelijke verliezen leed bij den aftogt, dien hij op meesterlijke wijze naar Saksen volbragt, terwijl zijn broeder August Wilhelm bij het wijken naar de Lausitz minder gelukkig was. Nu kregen zijne vijanden moed en besloten, hem te vernietigen. Een Fransch leger van 100000 man onder den maarschalk d'Estrées bezette de Pruissische gewesten in Westfalen, voorts Oost-Friesland en viel over de Weser in Hannover. Wél zocht de hertog van Cumberland zulks te beletten, maar hij leed de nederlaag bij Hastenbeck (26 Julij 1757), waarna de maarschalk de Richelieu, de opvolger van d'Estrées, geheel Hannover bemagtigde en voorwaarts rukte tot in het land van Halberstadt. Het observatieleger, steeds wijkend, werd den 8sten September genoodzaakt tot het sluiten der capitulatie van Kloster-Zeven, volgens welke de Hannoversche troepen aan de overzijde der Elbe, in Lauenburg, hunne kwartieren zouden betrekken en de overige soldaten naar hun vaderland terugkeeren.

De hertog de Richelieu kon zich nu vereenigen met het rijks-executieleger, dat onder den prins van Hildburghausen met het Fransche hulpleger onder Soubise naar Saksen trok. Tot bescherming van Magdeburg was slechts eene geringe krijgsmagt onder hertog Ferdinand van Brunswijk beschikbaar, zoodat Frederik geenerlei bedekking had voor zijn linker flank. Wijders werd hij met groot gevaar bedreigd uit het oosten en noorden. Een Russisch leger van 100000 man was onder Apraxin in Pruissen gevallen en rukte voorwaarts tot Groszjagersdorf, waar het door den Pruissischen veldmaarschalk Lehwaldt op bevel des Konings den 30sten Augustus met 24000 man werd aangetast, welke laatste echter met een verlies van 5700 man moest afdeinzen en naar Pommeren trekken, waar hij althans de nadering der Zweden belette. Geheel Pruissen lag nu open voor den vijand. In de Lausitz behaalden de Oostenrijkers den 7den September eene overwinning bij Moys en konden nu ook van de westzijde in Silezië doordringen, terwijl aan de zuidzijde een Oostenrijksch leger Opper-Silezië in bezit hield. Ook de Mark lag open voor den vijand. Het Pruissische leger was uitgeput en moedeloos, en ook de generaals hadden het vertrouwen op een goeden uitslag van den strijd verloren.

Zelfs de naaste bloedverwanten van Frederik durfden geene hoop koesteren op zijn behoud. Alleen bij den Koning stond het besluit onwrikbaar vast, te overwinnen en zich in het bezit van het door hem geschapen rijksgebied te handhaven of te sterven. Om Saksen te beveiligen, trok hij in de eerste plaats te velde tegen het vereenigde Fransche en Rijksleger, dat wel is waar in September door Seydlitz aan het wijken gebragt, maar tegen het einde van October met 60000 man weder opgerukt was tot Weiszenfels en Leipzig bedreigde. Met 22000 man versloeg hij de Franschen en de rijkstroepen bij Roszbach (5 November) op zoo beslissende wijze, dat zijne tegenstanders in wilde verwarring de vlugt namen en alleen de duisternis hun leger redde van eene volslagene vernietiging. Door deze schitterende zegepraal heroverde Frederik Saksen en versterkte zich voorts aan de westzijde. Aanstonds rukte hij voorwaarts naar Silezië.

Hier had de hertog von Bevern, door Frederik tegenover de Oostenrijksche overmagt geplaatst, geen talent genoeg en ook geen voldoend aantal soldaten, om aan de vereenigde troepen der Keizerin weerstand te bieden. Deze laatsten hadden hem achterwaarts gedrongen tot aan Breslau en den 12den November Schweidnitz en, nadat Bevern den 22sten November het onderspit gedolven had, den 24sten November ook Breslau ingenomen. De Oostenrijkers hielden zich reeds verzekerd van het bezit van Silezië. Dadelijk na zijne komst in Silezië riep de Koning het aldaar aanwezige korps, dat na de gevangenneming van Severn onder de bevelen stond van generaal Zieten, over Glogau tot zich (1 December) en tastte den 5den December bij Leuthen met 32000 man het hoofdleger der Oostenrijkers aan, dat onder prins Karel van Lotharingen en Daun 90000 soldaten telde. De Oostenrijkers leden eene volkomene nederlaag, en daar de Koning hen hardnekkig deed vervolgen, joeg hij hen in volslagene verwarring over de Sudeten naar Bohemen waar slechts 37000 man veiligheid vonden, en heroverde vóór het einde van 1757 geheel Silezië met uitzondering van Schweidnitz. De beide overwinningen bij Roszbach en Leuthen wogen ruimschoots op tegen de nederlaag bij Kollin.

Daarenboven werd het streven van den Koning door andere omstandigheden begunstigd. Op raad van Pitt, die steun vond bij het Parlement en bij de openbare meening in Engeland, weigerde Georg II de capitulatie van zijn zoon te bekrachtigen en reorganiseerde het Hannoversche leger, dat door Brunswijkers, Hessen en Pruissen versterkt en op aanzoek van Engeland onder het bevel van den Pruissischen generaal, hertog Ferdinand van Brunswijk, gesteld werd. Deze laatste rukte reeds in December 1757 uit het noorden van Hannover voorwaarts, overviel de Franschen in hunne winterkwartieren, joeg hen over de Rijn, sloeg Clermont den 23sten Junij 1758 bij Crefeld en bleef, in spijt van de overmagt der vijanden, tot aan het einde des jaars in het bezit van den regteroever van de Rijn. Ook Oost-Pruissen was door de Russen ontruimd. Hoewel Frederik bedrogen werd in zijne hoop, dat Maria Theresia genegen zou zijn tot den vrede, terwijl voorts Rusland en Frankrijk steeds met oorlogzuchtige gezindheden bleven bezield, kon hij toch bij den aanvang van den veldtogt van 1758 weder aanvallenderwijze te werk gaan, om alzoo zijne vijanden tot den vrede te noodzaken. Bij de armoede van zijn land was het tevens voor hem van groot belang, dat Engeland volgens het verdrag hem een jaarlijksch subsidie bezorgde van 41/2 millioen thaler. hij maakte zijn leger weder voltallig uit zijne eigene landen, alsmede uit Saksen, Anhalt en Mecklenburg, die tevens eene aanzienlijke schatting moesten betalen. Nu besloot de Koning, uit Silezië door Moravië voorwaarts te rukken naar Weenen. Nadat hij den 16den April 1758 Schweidnitz veroverd had, viel hij in Moravië, maar het gelukte hem niet, Olmütz, evenals in 1742, bij verrassing te bemagtigen, zoodat hij de stad moest belegeren; dit werd echter door het uitblijven van het zwaar geschut vertraagd en had daarenboven niet het gewenschte gevolg.

Inmiddels verzamelde Daun een aanzienlijk leger tot ontzet, terwijl Landon de gemeenschap vernietigde tusschen Pruissen en Silezië en zich van een aanzienlijken voorraad munitie en levensmiddelen meester maakte. Den lsten Julij zag de Koning zich genoodzaakt, het beleg van Olmütz op te breken, waarna hij door een snellen, wéloverlegden togt door Bohemen en over het Reuzengebergte zijn leger in Midden-Silezië in veiligheid bragt. Vanhier trok hij terstond te velde tegen de Russen, die onder Fermor in Januarij op nieuw Oost-Pruissen hadden bezet, — ook hadden zij Dohna aan het wijken gebragt, de Neumark veroverd en geplunderd en Küstrin in brand geschoten. Op den 22sten Augustus vereenigde zich de Koning bij Küstrin met Dohna en greep met 32000 man de Russen aan, die ten getale van 52000 man zich bij Zorndorf op de hoogten tusschen de Warthe en de Oder bevonden (25 Augustus). Na een moorddadigen strijd trokken de Russen terug, en hoewel het Russische leger zich niet durfde wagen aan eene vervolging, trok Fermor daags daarop naar Pruissen terug. Frederik echter moest nu naar Saksen oprukken, waar prins Hendrik, in weerwil van zijne uitstekende krijgsbewegingen, eindelijk in gevaar was geraakt, dat hij door het Rijksleger onder den pfalzgraaf von Zweibrücken en door de Oostenrijkers onder Daun in zijne legerplaats bij Dresden van twee zijden zou worden aangevallen.

Daun betrok bij de nadering van Frederik een versterkt kamp bij Stolpen, vermeed den strijd, rukte eerst verder, toen de Koning naar Zittau marcheerde, waar zich de voornaamste magazijnen der Oostenrijkers bevonden, en betrok wederom een versterkt kamp bij Löbau. Frederik volgde hem en hield stand bij Hochkirch. Van ’s Konings onvoorzigtigheid, die hier geen aanval duchtte, maakte Laudon gebruik, om hem in den nacht van den 14denn October te overrompelen. Het plan van den vijand gelukte volkomen, en alleen de gestrenge krijgstucht der Pruissische soldaten redde het leger van eene volslagene vernietiging. Het veldheerstalent van Frederik ontrukte echter aan zijne tegenstanders de verwachte voordeelen hunner overwinning, daar hij met versnelde marschen naar Silezië trok, Neisze (6 November) en Kosel (15 November) ontzette en het geheele gewest van vijandelijke soldaten zuiverde, waarna hij, naar Saksen terugkeerde en Daun noodzaakte, dit land te ontruimen.

Zoo had Frederik, in weerwil van vele tegenspoeden, zich in het bezit zijner landen weten te handhaven, maar het was hem nog niet gelukt, het verbond, dat zijn ondergang bedoelde, te verbreken. Maria Theresia en hare bondgenooten vernieuwden hunne verdragen en maakten ijverig toebereidselen tot den veldtogt van het volgende jaar, waarin zij 350000 man in het veld zouden brengen. Hunne hulpbronnen waren op verre na niet uitgeput; maar geheel anders was het met die van Frederik. Hij zocht het geldgebrek uit den weg te ruimen door een zeer gevaarlijk middel, door het in omloop brengen van eene slechte munt. Nog moeijelijker was het voor hem, het leger voltallig te maken; het ontbrak hem aan bekwame officieren en geharde soldaten, en zijne vijanden deden dit gebrek toenemen door de uitwisseling van krijgsgevangenen te weigeren. Tevens strekten de vreemde krijgsgevangenen enkel tot last, omdat hij ze in vestingen door een talrijk garnizoen moest bewaken. Voor den veldtogt van 1759 had hij op het oostelijk tooneel van den oorlog slechts 130000 man beschikbaar, terwijl hertog Ferdinand in het westen bevel voerde over 75000 man. Deze laatste opende ook ditmaal den veldtogt doordien hij den 13den April de Franschen onder Broglie bij Bergen, niet ver van Frankfort aan de Main, aantastte.

Wél werd hij aan het wijken gebragt en moest door Hessen terugtrekken naar de Weser, maar hier behaalde hij op den lstensten Augustus bij Minden eene schitterende overwinning op de Fransche hoofdmagt onder Contades, welke achter de Rijn en de Main veiligheid moest zoeken. In het Oosten nam Frederik zich voor, de vereeniging van de Oostenrijkers en de Russen te beletten. Terwijl hij zelf Silezië dekte, zou Dohna in Polen vallen, om door een veldslag de Russen terug te drijven. Toen Dohna het niet waagde, een aanval te doen, maar zich vergenoegde met behendige bewegingen tusschen de Oder en de Warthe, om de Russen in het voorwaarts rukken te belemmeren, zond de Koning hem zijn ontslag en belastte zijn gunsteling, generaal von Wedell, als dictator met het opperbevel. Laatstgenoemde greep wel is waar de Russen aan bij Kai (23 Julij), maar moest met een verlies van 5000 man afdeinzen. Daarop vereenigde zich de Russische veldheer Soltikow den 3den Augustus met een Oostenrijksch leger, door Laudon met ongemeenen spoed door de Lausitz derwaarts gebragt, en het vereenigde leger, 78000 man tellende, verschanste zich op den regter oever van de Oder bij Frankfort. De Koning verliet terstond Silezië, hetwelk hij toevertrouwde aan de hoede van prins Hendrik, vereenigde zich gedurende zijn togt naar het noorden met de korpsen van von Wedell en Fink, begaf zich den llden Augustus bij Göritz beneden Frankfort van den linker naar den regter oever van de Oder en tastte den 12den Augustus de Verbondene Mogendheden bij Künersdorf aan, maar leed, omdat hij zich niet vergenoegde met de overwinning op de Russen, maar deze geheel wilde vernietigen, eene zoo vreeselijke nederlaag, dat hij zich als een verloren man beschouwde en in het eerste oogenblik, om zijne strijdkracht voor eene laatste wanhopige worsteling te besparen, aan de bevelhebbers der Elbevestingen in last gaf, deze liever te ontruimen, dan te wachten totdat zij voor den veroveraar moesten bezwijken. Door de verdeeldheid der Russen en Oostenrijkers won hij echter den tijd, om zijn verstrooid leger weder te verzamelen, te ordenen en te vergrooten.

Zijne geestkracht, onuitputtelijk in het vinden van hulpmiddelen, openbaarde zich nooit op glansrijker wijze dan in die dagen, terwijl hij tevens vreeselijk gepijnigd werd door jicht. Hij bood aanstonds den Russen wederom het hoofd, maar deze, wrevelig over de werkeloosheid van Daun, ontweken den strijd en keerden eindelijk in October naar Polen terug. Nu kon Frederik naar Saksen trekken, waar op zijn bevel Dresden, Torgau en Wittenberg aan de Oostenrijkers en de Rijkstroepen waren prijs gegeven en werwaarts ook Daun zich begeven had. Het was den Koning niet genoeg, dat laatstgenoemde bij Dresden door prins Hendrik werd opgehouden, maar hij koesterde het voornemen, dien veldheer niet alleen tot den terugtogt naar Bohemen te noodzaken, maar hem ook gevoelige verliezen toe te brengen, zoodat hij in het midden van November generaal von Vinck met 14000 man naar het Ertsgebergte zond, om Daun den terugtogt af te snijden. Von Vinck echter werd door Dam met 36000 man bij Mazen omsingeld, zoodat hij zich met zijne geheele legerafdeeling moest overgeven, eene gebeurtenis, welke door de Oostenrijkers spottenderwijze de „vinkenvangst” genoemd werd (21 November). Negen generaals en 12000 man werden krijgsgevangen gemaakt, en de geheele artillerie viel in handen van den vijand.

Daun bleef den geheelen winter in Saksen, en Frederik moest dientengevolge een vast legerkamp bij Wilsdruf betrekken, waar zijn leger bij de felle koude veel te lijden had. Het jaar 1759 eindigde alzoo op eene rampspoedige wijze, en hoewel nog niet tot het uiterste gebragt, zag de Koning de uitputting zijner hulpmiddelen in het verschiet, hoe zwaar de veroverde landen ook met belastingen werden gedrukt. Tegenover een vijandelijk leger van 280000 man beschikte hij over slechts 90000 soldaten. Zijne officieren waren voor een groot deel half volwassen knapen en de manschappen meerendeels ongeoefende recruten; slechts een klein getal veteranen was overgebleven. Deze troepen evenwel waren bezield met een uitmuntenden geest.

In 1760 kon de Koning wegens de geringheid zijner strijdkrachten niet aanvallenderwijze beginnen, maar moest tegenover den vijand eene afwachtende houding aannemen. Laudon deed in Maart een inval in het graafschap Glatz. Fouqué, die den last ontving, hem naar Bohemen te doen terugwijken, werd den 23sten Junij bij Landeshut door Laudon met eene drievoudige overmagt aangegrepen en vernietigd. Eenige dagen daarna viel Glatz in handen der Oostenrijkers. Prins Hendrik moest in Neder-Silezië tegelijkertijd stand houden tegen de Russen onder Soltikow en tegen de troepen van Laudon. Breslau werd verdedigd door den dapperen Tauentzien. Inmiddels had de Koning in Julij vruchtelooze pogingen aangewend tot verovering van Dresden. Daardoor werden de vijanden opgewekt, om zich in Neder-Silezië te vereenigen; Soltikow zou van den middelloop van de Oder, Laudon van Silezië en Daun en achter dezen Lacy uit Saksen derwaarts trekken.

De Koning, die uit Saksen Daun volgde, marcheerde tusschen dezen en Lacy, maar kon de vereeniging der Oostenrijkers niet beletten en stond tusschen deze en de Russen bij Liegnitz, toen h{j er in slaagde, den 15den Augustus het leger van Laudon door eene nachteIijke overrompeling te vernietigen en den vijand zoo grooten schrik aan te jagen, dat deze terugtrok. Hierdoor ontkwam hij aan een gevaarlijken toestand, maar het gelukte den vijand, zich hij verrassing meester te maken van Berlijn, zoodat hij de Pruissische hoofdstad van 9—12 October bezet hield. Daun had eene versterkte stelling bij Torgau betrokken. Op den 3den November tastte Frederik hem hier aan, om nog vóór den winter Saksen te heroveren, en behaalde, schoon met zware verliezen, door den bijstand van Zieten eene beslissende overwinning. Frederik bleef niet alleen in het bezit van Silezië (met uitzondering van Glatz), Pommeren en Brandenburg, maar ook van geheel Saksen met uitzondering van Dresden.

Ook het westerleger onder de bevelen van den hertog van Brunswijk en zijn dapperen neef, den Erfprins, verhinderde door herhaalde gevechten met afwisselende uitkomst de Fransche overmagt, de Weser over te trekken. Intusschen rekenden de verbondene mogendheden niet zonder reden op de overwinning, daar de Koning van Pruissen wegens gebrek aan hulpmiddelen eerlang magteloos zou worden. Noodlottig voor laatstgenoemde was daarenboven het overlijden van koning Georg II van Engeland (25 October 1760), daar zijn opvolger, Georg III, geene geneigdheid betoonde om den oorlog in Duitschland voort te zetten. Het verbond met Pruissen werd niet verbroken, maar de onderstandsgelden bleven achter. Tegenover 330000 Russen en Oostenrijkers had Frederik slechts 96000 man, terwijl de hertog van Brunswijk met 75200 man 150000 Franschen moest bestrijden.

In dien hagchelijken toestand nam Frederik het besluit, in 1761 alleen op verdediging bedacht te wezen. Den 4den Mei trok hij met 60000 man naar Silezië, terwijl prins Hendrik ter beveiliging van Saksen achterbleef. Het gelukte hem, de vereeniging van de Russen en Oostenrijkers eenigen tijd te beletten, doch wegens de overmagt zijner tegenstanders (132000 man) kon hij niet verhoeden, dat Laudon den 15den Augustus 1761 tusschen Jauer en Striega zijne krijgsmagt bij die der Russen onder Butturlin voegde. De Koning durfde geen veldslag wagen en betrok den 20sten Augustus bij Buneelwitz een legerkamp, dat hij binnen weinige dagen in eene sterke vesting herschiep. De verdeeldheid zijner tegenstanders beveiligde hem voor een aanval, en gebrek aan levensmiddelen noodzaakte Butturlin den 11den September naar Polen terug te trekken.

Een gevoelig verlies echter was de overrompeling van Schweidnitz door Laudon op den lsten October, op den 16den December gevolgd door de verovering van Kolberg door de Russen. Hoewel de hertog van Brunswijk den 15den en 16den Julij bij Villinghausen eene overwinning had behaald op de Franschen, bevond zich de Koning in een wanhopigen toestand. Silezië, Saksen en Pommeren waren slechts gedeeltelijk in zijne magt, — meer soldaten en geld te bekomen bleek eene onmogelijkheid te wezen, en de hoop op den bijstand van Engeland was door den val van Pitt (in het najaar van 1761) verijdeld. Maria Theresia rekende zoo vast op de zegepraal, dat zij ter besparing van kosten een gedeelte harer troepen huiswaarts zond.

In weerwil van zijne heldhaftige volharding en van zijn onvermoeiden ijver tot uitbreiding en verbetering van het leger had de Koning van Pruissen ongetwijfeld het onderspit moeten delven, indien op den 5den Januarij keizerin Elizabeth van Rusland niet gestorven ware. Hierdoor kwam eene belangrijke verandering in den staat van zaken. De nieuwe czaar, Peter III, reeds lang een bewonderaar van Frederik, sloot reeds den 16den Maart te Stargard een wapenstilstand en den 5den Mei te Petersburg den vrede met Pruissen, stemde toe in de uitwisseling der gevangenen en ontruimde zonder eenige schadeloosstelling de Pruissische provinciën, — ja, reeds in Junij 1762 kwam tusschen de beide Vorsten een verdrag tot stand, waarna generaal Tsjernitsjew bevel ontving, met zijne 20000 man Laudon te verlaten. Nu was Frederik beter bestand tegen de Oostenrijkers, de Franschen en de rijkstroepen, en hij zag kans, geheel Silezië weder te bemagtigen. Hier stond Daun met 90000 man bij Reichenbach en dekte Schweidnitz. De val van Peter III en de verheffing van Catharina II op den 9den Julij was intusschen eene hagchelijke gebeurtenis, en de Keizerin riep aanstonds de Russische troepen uit Silezië terug, terwijl zij van voornemen scheen, om in Pommeren weder tegen den Koning te velde te trekken. Frederik echter haalde Tsjernitsjew over, zijn aftogt drie dagen uit te stellen, deed inmiddels storm loopen op het vaste legerkamp van Daun bij Burkersdorf (21 Julij 1762) en bragt na het vertrek van Tsjernitsjew nogmaals (16 Augustus) aan Daun bij Reichenbach eene nederlaag toe en veroverde Schweidnitz. Geheel Silezië, met uitzondering van Glatz, werwaarts Daun zich begeven had, was nu weder in het bezit van Frederik II.

Ook de gevreesde aanval van Rusland bleef achter. Catharina II bekrachtigde den vrede, tusschen Rusland en Pruissen gesloten, en bleef onzijdig. In Saksen voerde prins Hendrik een voorspoedigen strijd tegen de Oostenrijksche generaals Serbelloni en Hadik, den 29sten October 1762 bragt hij Hadik en Stolberg bij Freiberg zelfs eene aanmerkelijke nederlaag toe. De weg over het Ertsgebergte was nu voor de Pruissen geopend. De Oostenrijkers haastten zich dan ook den 27sten November een wapenstilstand te sluiten, die echter alleen betrekking had op Saksen en Silezië. In het westen had de hertog van Brunswijk voorspoedig gevochten tegen de Franschen onder d’Estrées en Soubise. Den 24sten Junij overviel hij de Franschen bij Willemsthal en dreef hen terug tot onder de kanonnen van Cassel, welke stad hij den 31sten October innam. Nu verlangde ook Frankrijk, door den langdurigen oorlog uitgeput, naar vrede.

Reeds den 3den November werden de vredespreliminairen tusschen Frankrijk en Engeland te Fontainebleau geteekend, en den 10den Februarij 1763 te Parijs de vrede tusschen die beide mogendheden gesloten. De Fransche troepen trokken nu terug over de Rijn. Dientengevolge zagen ook de Duitsche Rijksstanden zich gedrongen, vrede te sluiten met Frederik of althans de onzijdigheid te bewaren, vooral omdat de Koning generaal Kleist, een kloeken krijgsman, met 10000 man naar Franken zond, waarna deze Nürnberg veroverde, tot aan de Donau voorwaarts rukte en overal hooge oorlogslasten deed opbrengen. Daar de Rijksvorsten den vrede verlangden, ontsloegen zij Oostenrijk van de moeijelijke verpligting, hen schadeloos te stellen voor de kosten en verliezen van den oorlog, en daar Frederik groote toebereidselen maakte tot een nieuwen veldtogt, dien hij in 1763 met 200000 man wilde openen, betoonde zich Maria Theresia geneigd tot den vrede, — vooral daar zij geene hoop kon voeden op het herkrijgen van Silezië. Den 30sten December 1762 werden de vredesonderhandelingen op het kasteel Hubertsburg geopend, en daar Frederik niets meer verlangde dan den staat van zaken vóór den oorlog, kwam de vrede reeds den 15den Februarij 1763 tot stand. Frederik had door den Zevenjarigen Oorlog niet alleen het rustig bezit van Silezië, maar voor Pruissen eene plaats onder de groote mogendheden van Europa verworven. Die vreeselijke worsteling echter heeft aan Europa meer dan een millioen krachtige mannen gekost, een groot aantal landen met verwoesting, gebrek en ellende bezocht en vooral aan Pruissen en Saksen zware wonden toegebragt.

< >