Zenuw-electriciteit. Zoolang de zenuw zich in een gezonden (prikkelbaren) toestand bevindt, vertoont elk gedeelte daarvan electomotorische bewegingen en vormt de bron van een daarin opgewekten electrischen stroom. De stroomverwekkers daarin moeten wij ons voorstellen als oneindig kleine, beweegbare electrische deeltjes. Elk willekeurig stuk zenuw is de som eener ontelbare menigte van zulke deeltje.
De afzonderlijke stroompjes van een of meer zulke deeltjes vereenigen zich tot een gezamenlijken stroom, van wiens aanwezigheid de multiplicator getuigenis geeft. Ieder stukje eener zenuw vormt eene geslotene keten. Verbindt men twee punten daarvan, tusschen welke een stroom in bepaalde rigting voorhanden is, met de beide draden van den multiplicator, dan gaat hierdoor een zenuwstroom, die de magneetnaald doet afwijken. De rigting en afwijking van de magneetnaald zijn onder dezelfde omstandigheden volkomen gelijk voor elk gedeelte van eene zenuw, het moge dik of dun, lang of kort wezen, aan eene gevoels- of aan eene bewegingszenuw toebehooren. Deze gelijkmatigheid is alleen verklaarbaar bij het bestaan van electromotorische deeltjes (moleculen). Om ons in het vervolg kort te kunnen uitdrukken, onderstellen wij, dat elk afgesneden zenuwstukje een cylinder vormt, met de beide snijvlakken tot bases. De loodregt op de as gelegene snijvlakken noemt men dwarsche doorsneden der zenuw, — hare geheele buitenste oppervlakte de natuurlijke overlangsche doorsnede en elk snijvlak, evenwijdig aan de as, eene kunstmatige overlangsche doorsnede. Aan eene lijn, in het midden tusschen de doorsneden om de zenuw getrokken, geeft men den naam van evenaar (aequator).
Naar gelang der ligging van twee punten der zenuw, die wij met de multiplicatordraden verbinden, vertoont, de naald of geen of een zwakken of een sterken stroom. Er vertoont zich geen electrische stroom, wanneer men de beide doorsneden of twee punten, welke even ver van den evenaar afstaan en tot de overlangsche doorsnede behooren, met de multiplicatordraden verbindt. Daarentegen ontstaat een stroom, wanneer een punt van de overlangsche doorsnede met een punt der dwarsche doorsnede verbonden wordt of ook twee punten van de overlangsche doorsnede, op ongelijken afstand van den evenaar gelegen. Of deze punten regts of links van den aequator of op de ééne of op de andere dwarsche doorsnede gelegen zijn, is onverschillig. De sterkte van den stroom is bij verschillende onderzochte zenuwpunten zeer verschillend. De sterkste stroom ontstaat, wanneer de dwarsche doorsnede verbonden wordt met den evenaar. Hoe digter het punt der overlangsche doorsnede bij dat der dwarsche doorsnede gelegen is, des te geringer is de afwijking van de magneetnaald, des te zwakker alzoo de stroom. De rigting der door den multiplicator aangewezen stroomen is onder alle omstandigheden dezelfde, namelijk van de overlangsche naar de dwarsche doorsnede.
Zijn twee punten van eerstgemelde met de multiplicatordraden verbonden, dan ontstaat de stroom in het punt, hetwelk het digtst bij den evenaar gelegen is. Bij gevoels- en bewegingszenuwen en zelfs bij gedeelten van de hersenen en van het ruggemerg neemt men dergelijke verschijnselen waar. Daarentegen heeft de dikte en lengte der zenuwen een aanmerkelijken invloed op de sterkte van den stroom, namelijk deze is bij dikkere en langere stukken het krachtigst. Hieruit volgt, dat alle deelen van eene natuurlijke of kunstmatige overlangsche doorsnede positief electrisch zijn, alsmede de digtst bij den aequator gelegene punten. Of die omstandigheden ook bij de dwarsche doorsnede bestaan, is niet regtstreeks bewezen, maar wordt met reden vermoed. De stroom vermindert na den dood van het dier tegelijk met de prikkelbaarheid der zenuw, om eindelijk geheel en al te verdwijnen. Dit laatste heeft ook plaats bij eene kunstmatige ontleding der zenuw door hitte, scheikundige prikkels of herhaalde electrische schokken. Bij warmbloedige dieren verdwijnt onder gelijke omstandigheden de stroom eerder dan bij koudbloedige, bij zwakke eerder dan bij krachtige.
Men geeft voorts den naam van electrotonus aan dien electrischen toestand van de zenuw, waarin zij komt, wanneer door een gedeelte van hare lengte de stroom eener constante keten gezonden wordt. Die toestand openbaart zich in den multiplicator in eene aanmerkelijke verandering der sterkte van den oorspronkelijk rustenden zenuwstroom. Is de rigting van den prikkelenden stroom (dien der constante keten) dezelfde als die van den rustenden zenuwstroom, dan wordt de afwijking der naald, door den rustenden zenuwstroom veroorzaakt, grooter en wijst alzoo eene versterking aan van den oorspronkelijken zenuwstroom. Heeft echter de prikkelende of opwekkende stroom eene rigting, tegenovergesteld aan die van den rustenden zenuwstroom, dan vertoont zich bij het sluiten der keten eene verminderde afwijking van de naald, alzoo eene schijnbare vermindering van den oorpronkelijken zenuwstroom. Men geeft aan de alzoo veroorzaakte verandering der sterkte van den zenuwstroom den naam van electrotonische vermeerdering, welke positief of negatief kan wezen. Het gedeelte der zenuw, waarvan de stroom in den electrotonischen toestand is versterkt, bevindt zich in eene positieve gesteldheid en bij het omgekeerde verschijnsel in eene negatieve. De zenuw, door een opwekkenden stroom in een electrotonischen toestand gebragt, ondergaat in hare eigenschappen eene merkwaardige verandering, doordien hare prikkelbaarheid gewijzigd is. Het gedeelte der zenuw vóór den stroom vertoont eene verhoogde en het gedeelte achter den stroom eene verminderde prikkelbaarheid.
Laat men een standvastigen stroom door eene gevoelszenuw gaan, dan ontstaat bij het sluiten der keten eene zamentrekking der spier. Gedurende het bestaan van den stroom, hij moge zwak of sterk wezen, blijft de spier volkomen in rust, maar als de aansluiting van de keten verbroken wordt, volgt eene tweede zamentrekking der spier. De spier reageert alzoo niet op den bestaanden stroom, maar op bet begin en het einde van den electrotonus door middel van eene zamentrekking. In gevoelszenuwen daarentegen veroorzaakt de constante stroom niet alleen gewaarwordingen bij het begin en het einde, maar ook, hoewel in geringere mate, gedurende zijn bestaan. Werkt een constante stroom op de gezigtszenuw, dan ziet men bij voortduring allerlei kleuren, — werkt hij op de huidzenuwen dan ontwaart men steeds allerlei prikkels en pijnen. Wie daaromtrent meer verlangt te weten, raadplege inzonderheid het boek van Dubois-Reymond: „Untersuchungen über thierische Electricitat (1848— 1860, 2 dln)”, alsmede zijne: „Abhandlungen über allgemeine Muskelund Nervenphysik (1875—1877, 2 dln)”.