Wintertuin noemt men eene groote warme kas of serre, geheel of grootendeels van glas, of eene groote, verlichte zaal, door fraaije gewassen in een tuin herschapen. In zulke ruimten is in de eerste plaats noodig, dat aan alle voorwaarden voldaan zij, welke vereischt worden voor het leven der planten, en in de tweede plaats, dat de gewassen er op eene smaakvolle wijze zijn gerangschikt. De salonwintertuin is gewoonlijk eene zaal van het woonhuis en gedoogt niet veel afwisseling, maar de wintertuin in eene afzonderlijke serre kan op eene schilderachtige wijze worden ingerigt, namelijk als een klein park met keerkringsgewassen en met eene bevallige afwisseling van slingerpaden, rotsen, beken, watervallen, vijvers enz. Het aangenaamst zijn de wintertuinen met de warmte van een subtropisch klimaat, daar eene hoogere temperatuur drukkend is voor de bezoekers.
Den grootsten wintertuin bezit graaf Kerchove de Denterghem te Gent. Zeer bevallig zijn veelal de wintertuinen op het platte dak, zooals die van koning Lodewijk II van Beijeren te München. In vele groote steden heeft men openbare wintertuinen met restaurants, zooals de Palmengarten te Frankfort aan de Main, de Flora te Charlottenburg en te Keulen, Krasnapolski te Amsterdam enz. De eerste openbare wintertuin werd in 1840 door Kroll te Breslau gesticht.