Wietersheim (Eduard von),een Saksisch staatsman, geboren in 1789 in de vesting Luxemburg, studeerde te Leipzig in de regten en werd als staatsambtenaar geplaatst. Als officier bij het Saksische leger nam hij deel aan de veldtogten van 1813—1814. Bij de verdeeling van Saksen bleef hij, schoon zijne goederen op Pruissisch grondgebied gelegen waren, in Saksische staatsdienst en werd Hof- en justitieraad te Dresden. Als hoofd van het districtsbestuur in Voigtland en vervolgens in het Ertsgebergte maakte hij zich zeer verdienstelijk door het bevorderen der nijverheid.
In 1830 keerde hij naar Dresden terug en onderscheidde zich sedert 1831 als regéringscommissaris op de constitutionéle landdagen door welsprekendheid en kennis van zaken. In 1835 werd hij geheimraad en zag zich belast met het bestuur der afdeeling nijverheid in het departement van Binnenlandsche Zaken, werd in 1840 minister van Eeredienst en Openbaar Onderwijs en stichtte de Koninklijke Saksische Académie van Wetenschappen te Leipzig. Na zijn aftreden in 1848 behield hij nog eenigen tijd het toezigt op de instellingen ter bevordering van Schoone Kunsten, maar begaf zich in 1853 naar zijn buitenverblijf Neupouch bij Bitterfeld, waar hij den 16den April 1865 overleed. Hij schreef: „Die Demokratie (1848)”, — „Der Feldzug des Germanicus an der Weser 16 n. Chr. (1850)”, — „Zur Vorgeschichte deutscher Nation (1852)”, — en „Geschichte der „Völkerwanderung (1858—1864 , 4 dln)”.