Weyer, een Belgisch staatsman, geboren in 1802 te Leuven, studeerde aldaar in de regten en was er als pleitbezorger werkzaam, totdat hij geroepen werd tot de betrekking van stadsbibliothecaris te Brussel, conservator van het Bourgondisch Archief en hoogleeraar aan het Muséum. Daar hij echter een ijverig tegenstander was van het Nederlandsch bestuur en mederedacteur van den Courrier des Pays-Bas, werd hij uit genoemde betrekkingen ontslagen. Bij het uitbarsten der omwenteling van 1830 spande hij al zijne krachten in, om het land tegen regéringloosheid te beveiligen. Hij werd lid van de Veiligheidscommissie en daarna van het Voorloopig Bewind.
Als lid van het Nationaal Congrés ijverde hij voor de uitsluiting van het Huis van Oranje en begaf zich in het begin van November 1830 op last van het Voorloopig Bewind naar Londen, om inlichtingen te vragen omtrent de bedoelingen van het Engelsch Kabinet ten opzigte van België. Bij de vorming eener diplomatieke commissie werd van de Weyer tot haar president benoemd, en den 26sten Februarij 1831 aanvaardde hij de portefeuille van Buitenlandsche Zaken. In die betrekking verzette bij zich zooveel mogelijk tegen de Franschgezinde partij en bevorderde de verkiezing van prins Leopold tot koning van België. Nadat deze den troon beklommen had, zag zich van de Weyer benoemd tot buitengewoon gezant aan het Hof te Londen en daarna afgevaardigd naar het Congrès aldaar. Hij bleef er tot 1845, toen hij aan het hoofd van het Belgische Kabinet geplaatst en met de portefeuille van Binnenlandsche Zaken belast werd. Hij was echter niet in staat, de beide partijen, de Ultramontaansche en de Liberale, met elkander te verzoenen, zoodat hij reeds het volgende jaar zijn ontslag nam, om zich weder als gezant naar Londen te begeven. Eerst in 1867 legde hij deze betrekking neder en overleed te Londen den 23sten Mei 1874. Zijn letterkundigen arbeid legde hij ter perse onder den titel: „Choix d’opuscules philosophiques (1863 enz., 5 dln)”.