Wartburg (De), een bergslot in het groothertogdom Saksen-Weimar, bij de stad Eisenach aan het noordwestelijk uiteinde van het Thüringer Wald gelegen en in 1067 door Lodewijk de Springer gebouwd, was na dien tijd tot aan het uitsterven van het geslacht der landgraven van Thüringen met Heinrich Raspe (1247) de zetel van een burggraaf uit dit Huis. Ten tijde van Hermann I (1190—1216) was deze burgt eene kweekplaats der dichtkunst en het tooneel van den vermaarden dichterenstrijd. Nadat Thüringen aan de markgraven van Meiszen was ten deel gevallen, vestigde Albrecht de Onaardige, die van zijn vader Hendrik de Doorluchtige het hier verkregen land ontving, zijn zetel wederom op den Wartburg en zijne opvolgers desgelijks, tot en met Balthasar, den laatsten landgraaf, die er woonde en in 1406 overleed. Zijn zoon Frederik de Eenvoudige bezocht slechts zelden den voorvaderlijken burgt, en daar Thüringen na zijn dood tot de lijn Meiszen van het Huis Wettin (1440) terugkeerde, hield de Wartburg op residentie te wezen en werd slechts door een ambtman bewoond.
Het slot verheft zich op een smal en steil rotsgevaarte, 442 Ned. el boven de oppervlakte der zee en 220 Ned. el boven de stad Eisenach. Het hoofdgebouw, dat den naam draagt van Landgravenhuis, is ongetwijfeld afkomstig uit de 17de eeuw, in een deftigen Byzantijnschen stijl opgetrokken en het éénige vorstelijke kasteel, hetwelk uit dat tijdperk der bouwkunst in Duitschland bewaard bleef. In den loop der eeuwen zijn de sieraden van het gebouw wel is waar verminkt, maar het prijkt thans, na het voleindigen van eene door den Groothertog van Saksen-Weimar verordende restauratie, weder in zijne oorspronkelijke pracht. Gelijkvloers komt men terstond in de voormalige wapenzaal, doch de merkwaardige wapenrustingen worden in een bijgebouw bewaard. Daarop volgt de eetzaal, het eigenlijke woonvertrek der voormalige landgraven. Op de eerste verdieping bereikt men door de landgravenkamer, met fresco’s van Schwind versierd, de zaal der zangers, waar de dichters van een gestoelte hunne liederen voordroegen.
Vanhier begeeft men zich door de met tafereelen uit het leven der H. Elisabeth getooide Elizabethgaanderij naar de kapél. Over de derde verdieping eindelijk strekt de ridderzaal zich uit ter lengte van 40 Ned. el. Het „nieuwe gedeelte”, tegen het einde der vorige eeuw verrezen, is in overeenstemming met het oude verbouwd en strekt tot verblijf van het Groot-Hertogelijk gezin, wanneer dit tijdelijk hier vertoeft, en de hiermede verbonden wachttoren, 48 Ned. el hoog, is in 1858 voltooid. Aan de noordzijde van den burgt vindt men het Ridderhuis, vermoedelijk afkomstig uit de 14de of 15de eeuw en thans desgelijks gerestaureerd. Het bevat het vertrek, waar Luther, de groote hervormer, van den 4den Mei 1521 tot den 3den Maart 1522 veiligheid vond en zich met het vertalen van den Bijbel bezig hield (zie onder Luiker).
Het vermaarde dichterenfeest of de wedstrijd der zangers op den Wartburg, werd er volgens eene middeneeuwsche sage gehouden in 1207, alzoo in het regéringstijdperk van den landgraaf Hermann von Thüringen. Die wedstrijd wordt beschreven door een onbekende in een gedicht van het jaar 1290. Daar lezen wij, dat zeven dichters, onder welke zich Heinrich von Ofterdingen, Walther von der Vogelweide, Wolfram von Eschenbach en Reinmar von Zweter bevonden, een dichterenstrijd aangingen op leven en dood door het bezingen van den roemrijksten Vorst. Heinrich von Ofterdingen bezong den lof van hertog Leopold van Oostenrijk, maar verloor den strijd tegen Walther von der Vogelweide, die den landgraaf von Thüringen verheerlijkte. De overwonne echter, die daardoor aan den beul zou worden overgeleverd, wilde in die beslissing niet berusten, maar riep den toovenaar Klingsor uit Hongarije te hulp, die daarop streed met Wolfram von Eschenbach en dezen geheimzinnige spreuken voorlegde. Wolfram wist ze evenwel uit te leggen, zoodat Klingsor, die zich eindelijk overwonnen moest verklaren, met de magt des duivels dreigde. Het gedicht is in coupletten of strophen verdeeld, heeft den vorm van zamenspraken, maar mist alle dichterlijke verheffing. Het is in twee handschriften bewaard gebleven en in het licht gezonden o. a. door Simrock (1858).
Later werd er nogmaals een Wartburgfeest gehouden. Toen het derde eeuwfeest der Hervorming aanbrak, ontstond te Jena het denkbeeld, dit te vieren op den 18den October, den verjaardag van den Volkerenslag bij Leipzig, om de blijde herinnering van het verbrijzelen van het juk van Rome te verbinden met die van het afwerpen van het juk der Fransche heerschappij. Daartoe zouden afgevaardigden van alle universiteiten worden uitgenoodigd. Groot Hertog Karel August gaf daaraan zijne goedkeuring, en zoo kwamen op den 17den October 1817 ongeveer 500 studenten van verschillende Duitsche hoogescholen binnen de muren van Eisenach. Nadat zij den volgenden ochtend te 6 uur op de markt bijééngekomen waren, trokken zij naar den Wartburg, waar in tegenwoordigheid der hoogleeraren Schweitzer, Oken, Kieser en Fries uit Jena het lied van Luther: „Ein feste Burg ist unser Gott” gezongen en door den student in de theologie Riemann uit Mecklenburg eene redevoering gehouden werd. Des namiddags leidde de superintendent-generaal Nebe te Eisenach de godsdienstoefening. Dien avond vereenigden zich de studenten tot een fakkeltogt naar den naburigen Wartenberg, om aldaar met den landstorm van Eisenach het gewone zegevuur voor den Volkerenslag van Leipzig te ontsteken, terwijl inmiddels redevoeringen werden gehouden over den roem en de grootheid van Duitschland. Reeds hadden de meeste feestgenooten zich verwijderd, toen eenige achtergebleven studenten, buiten weten der feestcommissie, op den inval kwamen, eenige geschriften of de titels daarvan, ten getale van 28, aan de vlammen prijs te geven, voorts een keurslijf, doelende op het inrijgen der officieren, een haarzak, een korporaalstok enz., waarna men eenige liederen zong.
Den 19den October begaven zich de te Eisenach achtergebleven studenten wederom naar den Wartburg. Eene redevoering van Fries werd rondgedeeld, — Carové o. a. sprak over de afschaffing der tweegevechten enz., en ten laatste woonde men het avondmaal bij in eene kerk te Eisenach. Dat feest baarde in Duitschland, ja, in geheel Europa groot opzien. De schrijvers, wier werken verbrand waren, hieven luide klagten aan, en aan de regeringen werd ingeblazen, dat op den Wartburg gevaarlijke verbindtenissen waren gesloten. In eene zamenkomst van den Pruissischen staatskanselier von Hardenberg en den Oosterijkschen graaf von Zichy met den groothertog van Weimar werd het Wartburgfeest ten sterkste afgekeurd, en men stelde Fries en Oken in staat van beschuldiging. Hoewel beiden werden vrijgesproken en Hardenberg en Zichy de zaak minder donker begonnen in te zien, grondde Stourdza gedeeltelijk daarop zijne aanklagt tegen de Duitsche hoogescholen, en door het bloedig bedrijf van Sand erlangde dat feest nog meer gewigt en droeg veel bij tot de gestrenge maatregelen, die de verschillende regéringen met betrekking tot de universiteiten en vooral ten opzigte van de studentenvereenigingen meenden te moeten nemen.