Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Vos van Steenwijk

betekenis & definitie

Vos van Steenwijk is de naam van een oud en aanzienlijk geslacht. Van de leden noemen wij:

Pelgrim de Vos van Steenwijk, heer van Putten, een kleinzoon van Pelgrim de Vos van Steenwijk en de erfdochter van het magtige geslacht van Putten. Hij werd geboren in 1461 en erfde den haat van zijn geslacht tegen de inwoners van Kampen. Deze laatsten trokken tegen hem op en veroverden en verwoestten zijn kasteel, terwijl hij de Zuiderzee onveilig maakte en de koopvaardijschepen der Kampenaars wegnam, zoodat de stad 100 oude schilden uitloofde aan dengene, die Pelgrim doodsloeg, terwijl zij 100 goudguldens zette op het hoofd van zijn broeder. De strijd duurde tot beider dood (omstreeks het jaar 1500). Zijne erfdochter trad in het huwelijk met George Schenk van Toutenburg.

Hendrik de Vos van Steenwijk, geboren in 1522 en door vermogen en afkomst een der voornaamste ingezetenen van Drenthe. Met Johan van Echten onderteekende hij de Unie van Utrecht en werd in 1584 Drost. Wegens gevorderden leeftijd legde hij dit ambt neder, waarna zijn zoon Coenraad hem opvolgde, en overleed in 1597. Hij was gehuwd met Mechteld van Ripperda.

Jan Arend Godert de Vos van Steenwijk tot Nyewald, een zoon van Jan Arend en van Suzanna Tuyl van Serooskerken. Hij werd geboren in 1713, was drost van Vollenhove, lid der ridderschap van Overijssel en zag zich met belangrijke staatscommissiën belast. Hij was de raadsman van Willem IV en aanvankelijk ook van diens weduwe, verzette zich, evenals van der Capellen tot den Poll, tegen de drostendiensten, die hij als slaafsch en vernederend beschouwde, en onderscheidde zich door verstand en beleid. Hij was gehuwd met Geertruid Agnes van Iselmuden, overleed in 1779 en liet vijf zonen na.

Jan Arend, baron de Vos van Steenwijk, een zoon van den voorgaande en geboren te Vollenhove den 26sten April 1746, studeerde te Utrecht, promoveerde in deregten en wijdde zich aan de regtspractijk, totdat hij tot behartiging van ’s Lands zaken geroepen werd. Sedert 1770 was en bleef hij geruimen tijd beschreven in de ridderschap aan Overijssel en werd van wege dat gewest eerst afgevaardigd naar de Oost-Indische Compagnie te Amsterdam, vervolgens naar den Raad van State en toen naar de Admiraliteit te Amsterdam. Na de omwenteling van 1795 werd hij representant voor Overijssel en lid van Gedeputeerde Staten. In het volgend jaar was hij lid der Nationale Vergadering, vertrok in 1797 op last van het Uitvoerend Bewind als gezant naar Parijs en werd in 1798 lid van het departementaal bestuur van de Oude IJssel. Bij de landing der Engelschen in 1799 ging hij als gezant naar Berlijn, en twee jaar later werd hij thesaurier-generaal der Bataafsche Republiek en vervolgens lid van den Staatsraad.

Hier hield hij zitting tot na de komst van koning Lodewijk en zag zich in 1807 benoemd tot landdrost van Gelderland. Gedurende drie jaar bekleedde hij deze betrekking en werd inmiddels door den Koning gemagtigd tot het regelen der grensscheiding van het hertogdom Berg. Ook was hij geruimen tijd kommandeur der Duitsche Orde ter balye Utrecht en bekleedde in de laatste jaren den rang van coadjutor. Voorts ontving hij in 1810 het kommandeurkruis der Unie, terwijl de Keizer hem verhief tot kommandeur der Réunie. Hij heeft eene „Historische beschrijving der stad Vollenhove en van de Nederlandsche gewesten” in handschrift nagelaten, was gehuwd met Coenradina Wilhelmina, barones van Iselmuden, die hem twee zonen schonk, en overleed op zijn buitengoed den Oldenhof bij Vollenhove den 18den April 1813.

Andere leden van dit geslacht zijn ook thans nog in aanzienlijke betrekkingen werkzaam, — één van hen als commissaris des Koning en één als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

< >