Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Voigt

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Johann Karl Wilhelm Voigt, een verdienstelijk delfstofkundige, geboren den 20sten Februarij 1752 te Allstedt. Hij studeerde te Jena in de regten, vervolgens te Freiburg in de mineralogie, onderzocht vooral de vorming van basalt en van vulcanische voortbrengselen, reisde met een wetenschappelijk doel in het hertogdom Weimar en in het bisdom Fulda, vergezelde als natuurkundige den hertog van Weimar op zijne togten, ontving den titel van bergraad, en overleed den 1sten Januarij 1821.

Van zijne geschriften vermelden wij: „Mineralogische Reisen (1781-1785, 2 dln)”, — „Mineralogische Beschreibung des Hochstifts Fulda (1783)”, — „Handbuch der practischen Gebirgskunde (1792)”, — „Mineralogische Reisen nach den Braunkohlenwerken und Basalten in Hessen (1802)”, — „Geschichte der Steinkohlen, Braunkohlen und des Torfs (1802, 2 dln)”, — en „Geschichte des Ilmenauer Bergbaues (1820)”.

Johannes Voigt, een Duitsch geschiedschrijver, geboren den 27sten Augustus 1786 te Bettenhausen in het hertogdom Saksen-Meiningen. Hij studeerde te Jena eerst in de godgeleerdheid, daarna in de geschiedenis en letteren, vertrok in 1809 als leeraar naar het paedagogium te Halle, vestigde er zich in 1812 als privaatdocent, werd in 1817 professor te Königsberg en overleed aldaar den 23sten September 1863. Hij schreef: „Hildebrand als Papst Gregor VII und sein Zeitalter (1815; 2de druk, 1846)”, — „Geschichte des Lombardenbunds (1818)”, — „Geschichte Preuszens (1827-1839, 9 dln)”, — „Codex diplomaticus prussicus (1836-1861, 6 dln)”, — „Briefwechsel der berühmtesten Gelehrten des Zeitalters der Reformation mit Herzog Albrecht von Preuszen (1861)”, — „Die westfälischen Femgerichte in Bezug auf Preuszen (1836)”, — „Handbuch der Geschichte Preuszens bis zur Reformation (1842-1843,3 dln)”, — „Geschichte des sogenannten Tugendbunds (1850)”, — „Markgraf Alcibiades von Brandenburg-Kulmbach (1852, 2 dln)”, — en „Geschichte des Deutschen Ritterordens (18571859, 2 dln)”.

Karl Voigt, een uitstekend medailleur en steensnijder, geboren te Berlijn in 1800. Reeds op 19-jarigen leeftijd aanvaardde hij de betrekking van eersten medailleur aan de Koninklijke munt te Berlijn, oefende zich te Rome en kwam er in kennis met koning Lodewijk van Beijeren, die hem als medailleur te München plaatste. Hier was hij met roem werkzaam, volbragt later weder eene reis naar Rome, maar behield zijne betrekking te München. Te Rome kwam hij in aanraking met paus Pius IX en graveerde ter eere van dezen eene prachtige medaille. Ook sneed hij onderscheidene cameeën, en overleed den 18den October 1875 te Triëst op de terugreis van Duitschland naar Rome.

Georg Voigt, een Duitsch geschiedschrijver en een zoon van Johannes bovenvermeld. Hij werd geboren te Königsberg den 5den April 1827, studeerde er in de letteren en in de geschiedenis, werd er in 1852 custos aan de boekerij der universiteit, vertrok in 1855 naar München, om er onder de leiding van Sybel de uitgave der „Handelingen” van den Duitschen Rijksdag te redigéren en werd in 1860 hoogleeraar te Rostock, en in 1866 te Leipzig. Hij schreef: „Die Wiederbelebung des klassischen Alterthums (1859)”, — „Enea Silvio dei Piccolomini (1856-1863, 3 dln)”, — „Die Kyffhäusersage (1871)”, — en „Moritz von Sachsen (1876)”.

< >