Voedselgewassen (De) of door den mensch tot voedsel gebezigde planten zijn zeer ongelijk over de oppervlakte der Aarde verdeeld. Men vindt hen het overvloedigst tusschen de keerkringen, terwijl de poolstreek behalve wieren, mossen, zwammen en eenige eetbare bessen nagenoeg geene voedselgewassen oplevert. Tusschen de keerkringen kan men aan geen enkel gewest een bepaalden voorrang toekennen, maar op den gematigden gordel is het westelijk halfrond minder goed voorzien dan het oostelijk halfrond, terwijl op dit laatste het middenste gedeelte door grooteren rijkdom uitmunt. Onze belangrijkste voedselgewassen namelijk zijn afkomstig uit het gewest tusschen de Perzische en de Arabische Golf, de Middellandsche, Zwarte en Caspische Zee.
Die gewassen echter zijn in hun oorspronkelijken toestand niet smakelijk; zij werden door cultuur in den tegenwoordigen staat gebragt. Het geheele getal der voedselgewassen beloopt ongeveer 1000, en wanneer men nu het aantal verscheidenheden van elke soort schat op 10, dan heeft men er 10000. Men heeft er 237 die meel, 94 die olie, 81 die suiker, 213 die zuurachtige voortbrengselen en 145 die zoutbevattende stoffen leveren, in het geheel 770, van welke 565 op het oostelijk en 205 op het westelijk halfrond te huis behooren. De belangrijkste van deze zijn de meelbevattende planten; hiertoe behooren de graansoorten (haver, gerst, rogge en tarwe), rijst, maïs, gierst, bamboe, boekweit, quinoa enz., — voorts de wortel- en knolgewassen, zooals: de Papyrus en Nymphaea lotus der Ouden, de yamswortel, de takka en de tarro (Caladium esculentum) van het zuidelijk halfrond, de bataten en de manihot der Nieuwe Wereld, — wijders arumsoorten, de topinambour, Oxalissoorten, Apios tuberosa, dan de sagopalmen, Cycassoorten, de kastanjeboom, onderscheidene soorten van eiken, de broodvruchtboom enz. Eene afzonderlijke groep van voedselwassen, zich onderscheidend door een groot gehalte aan eiwitachtige stoffen, inzonderheid aan legumine, vormen de peulvruchten, waartoe de erwten, boonen, lupinen, vele Dolichossoorten, de aardpimpernoot (Arachis) enz. behooren. Vervolgens vermelden wij de zwammen, wieren en mossen.
De aardpimpernoot vormt den overgang tot de oliebevattende voedselgewassen, waarin doorgaans ook zetmeel, gom, suiker en eiwitstof aanwezig zijn. Van deze noemen wij den amandelboom en den kokospalm, benevens andere palmen, den olijf-, walnoot- en hazelnootboom, de Pistacia en Araucaria, de waternoot en de cacao. Onder de suikerhoudende voedingsplanten bekleedt het suikerriet de eerste plaats, en daarop volgen de suiker-ahorn en de suikerwortel; tot deze rekent men voorts de mangel wortels, radijzen, sellerij, looksoorten enz. Intusschen zijn de zoete vruchten nog veel belangrijker, vooral de dadelpalmen en bananen, terwijl de overige min of meer de rol van ooft vervullen. Van deze vermelden wij: de ananas, de meloenboom, de vijgeboom, de St. Jansbroodboom, de pandanus, de Cacteën en de komkommers en augurken. De zoete vruchten zijn zeer smakelijk, wanneer zich in de suiker eene zekere hoeveelheid zuur en een aroma bevinden. Van zulke heerlijke ooftsoorten bezit ieder werelddeel onderscheidene soorten, die voor een groot deel ook naar de andere werelddeelen zijn overgeplant. Tot die, welke uit Azië afkomstig zijn, behooren de mangoboom, de rozenbottel, Nephelium Litchi, de oranje-appels, citroenen, perziken, pruimen, abrikozen, kersen, kweeperen, tamarinde, Diospyrossoorten, de mangostan, de mispels, de moerbeziën, de wijnstok, de granaatappels enz.; van de Afrikaansche noemen wij den apenbroodboom, en ook Europa leverde slechts weinige oorspronkelijke soorten. Daarentegen vindt men in Amerika eene groote verscheidenheid van ooft, zooals: den anacardia- en den mammaiboom, den avocado (Persea gratissima), de goyava (Psidium), den pisang, den brij-appel (Sapota Achras), den suikerappel (Anona) enz. Als laatste groep der voedselgewassen noemen wij de groenten, zooals: de verschillende koolsoorten, spinazie, salade, aspergies, postelein, andijvie enz.