Vitaliënbroeders of Vitalianen is de naam van eene bende zeeroovers, die tegen het einde der 14de eeuw het noordelijk gedeelte van Duitschland verontrustte. Toen koningin Margaretha van Denemarken koning Albrecht van Zweden en diens zoon Erik in 1389 bij Falköping overwonnen en hen gevangen genomen had en daarop in 1391 Stokholm belegerde, werden door de Hertogen van Mecklenburg (bloedverwanten der gevangenen) te Rostock en te Wismar vrijbuiters uitgerust, om de drie Noordsche Rijken te benadeelen. Deze benden bestempelde men met den naam van Vitaliën- of Victualiënbroeders, omdat zij Stokholm van mondbehoeften voorzagen, en ook wel Lijkedeelers, omdat zij onderling den buit gelijk verdeelden. Wegens hun voorspoedigen strijd tegen de Denen en Zweden werd hun aantal gedurig grooter; zij veroverden in 1392 het eiland Gottland en werden geduchte zeeroovers onder de leus: „Gods vrienden en aller menschen vijanden”.
Eindelijk werden zij in 1398 door de Duitsche Orde onder Koenraad van Jungingen uit Gottland verdreven en ook door koningin Margaretha, alsmede door Hamburg en Lübeck voor vijanden des Rijks verklaard, waarna een gedeelte dier roovers huiswaarts keerde, maar een ander deel verder westwaarts trok en er betrekkingen aanknoopte met de Friezen. Engelschen, Denen, Zweden en vooral de schepen der Hanze-steden, die op Engeland handel dreven, werden door hen geroofd en geplunderd, totdat zij eindelijk in 1402 bij Helgoland het onderspit moesten delven voor de Hamburgers, waarna hunne aanvoerders Klaus Störtebéker en Wigman te Hamburg werden ter dood gebracht. Na 1439, toen zij Bergen plunderden en aan de vlammen prijs gaven, verdwijnt hun naam uit de geschiedenis.