Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Vinke

betekenis & definitie

Henricus Egbertus Vinke, een verdienstelijk Nederlandsch godgeleerde, geboren te Amsterdam den 20sten Junij 1794, bezocht de Latijnsche school en het athenaeum aldaar en begaf zich in 1814 naar Utrecht, om er zijne theologische studiën voort te zetten.

Hij verkreeg aan die académie den doctoralen graad, werd achtervolgens predikant te Jutphaas, te Alkmaar en te Utrecht en zag zich in 1836 in laatstgenoemde stad tot hoogleeraar in de godgeleerdheid en opvolger van Heringa benoemd. Hij aanvaardde zijne betrekking den 8sten December van dat jaar met eene oratie: „De germano philosopho optimo theologo”. Ook bij het neêrleggen van het rectoraat hield hij tot tweemaal toe Latijnsche redevoeringen.

Behalve bijdragen in tijdschriften, leerredenen en toespraken, schreef hij o. a.: „Verzameling en verklaring der gezegden van Jezus betreffende zijn lijden en sterven tot vergeving van zonden en zaligheid (1845)”, bekroond door het Haagsch Genootschap, — „J. Heringae opera exegetica et hermeneutica (1843)”, — „Libri symbolici Ecclesiae Reformatae Neerlandicae (1846)”, — „Het Nieuwe Testament met ophelderende en toepasselijke aanmerkingen (1847)”, — en „Theologiae Christianae dogmaticae Ecclesiae Reformatae Neerlandicae compendium (1852, 2 dln)”.

Vinke was lid der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, en overleed den 27sten Augustus 1862.

< >