Verstolk van Soelen (Jan Gijsbert, baron), een verdienstelijk Nederlandsch staatsman, geboren te Rotterdam in 1777, begaf zich na de omwenteling van 1795 naar Göttingen en vervolgens naar Kiel om zijne studiën voort te zetten, volbragt daarop eene reis in het noorden van Europa, vertoefde geruimen tijd in Engeland en keerde in den tijd van de vredesonderhandelingen te Amiens over Frankrijk naar het Vaderland terug. Hij werd lid der regtbank te Rotterdam, alsmede lid der departementsvergadering van Holland en zag zich vervolgens bij het bestuur van Noord Holland geplaatst. In 1809 benoemde koning Lodewijk hem tot landdrost van Gelderland. Het ministérie, te Amsterdam gevestigd, maakte toebereidselen, om zich tegen de inlijving van Nederland in Frankrijk te verzetten en gelastte hem, tegen de komst van Fransche troepen in de provincie Gelderland te protestéren.
Hij volvoerde dit bevel, en schoon zijn protest aan den Keizer werd opgezonden, benoemde deze hem tot prefect van Friesland. Met wijs beleid bestuurde hij dit gewest en behoedde de ingezetenen zooveel mogelijk tegen de drukkende lasten der Fransche overheersching. Ook bij de omwenteling van 1813 wist hij alle nadeelige schokken te vermijden. Zoodra de voorhoede der verbondene legers ons land was binnengerukt, legde hij zijn ambt neder; hij werd ten gevolge van zijne weigering, om het verder waar te nemen, gevangen genomen en naar het hoofdkwartier der Gealliëerden opgezonden, maar spoedig weder in vrijheid gesteld. Hij vertrok naar ’s Gravenhage, werd tot gezant bij het Russische Hof bestemd, doch aanvaardde inmiddels het bewind over het groothertogdom Luxemburg en aangrenzende gewesten.
In November 1815 begaf hij zich naar Petersburg, waar hij velerlei handelsbetrekkingen regelde, en bleef er tot 1822. Na zijn terugkeer werd hij in 1825 bij den watersnood door den Koning naar Friesland gezonden en aanvaardde in datzelfde jaar de portefeuille van Buitenlandsche Zaken. Zijne diplomatieke bekwaamheid kwam duidelijk aan den dag bij de onderhandelingen over de Rijnvaart en bij de verwikkelingen, door de afscheuring van België veroorzaakt. In 1833 nam hij deel aan de conferentiën te Londen en tegen het einde van dat jaar vertegenwoordigde hij ons land op het Congrès te Weenen.
Nadat hij in 1841 tot minister van Staat was benoemd, sleet hij zijne overige dagen in aangename rust, en overleed op het kasteel Soelen den 3den November 1845. Zijne schilderijen werden aan een Engelschman verkocht voor 280000 gulden. Hij bezat het grootkruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw, was lid der Vierde Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, en schreef: „Recueil de pièces diplomatiques relatives aux affaires de la Hollande et de la Belgique (1811—1833, 3 dln).”