Vaticaan. Omtrent het gebouw van dien naam raadplege men het artikel Rome; hier bepalen wij ons bij de vermelding van het daarnaar genoemde Vaticaansche Concilie. Het werd als de twintigste algemeene kerkvergadering van den 8sten December 1869 tot den 20sten October 1870 gehouden en diende om door de vaststelling der Pauselijke onfeilbaarheid de kroon te zetten op het eeuwenoude gebouw der R. Katholieke kerk. In denzelfden tijd, toen de wereldlijke magt van den Paus ten gevolge van den Duitsch-Franschen Oorlog inéén zonk, kwam de geestelijkheid in het Vaticaan bijeen, om aan het kerkelijk gezag van den Paus nieuwen steun te verleenen.
Toen de conciliën mislukten, in de 15de eeuw ter hervorming der Kerk bijeengeroepen, bleef de onbeperkte heerschappij van den Paus op het gebied der kerkleer eene uitgemaakte zaak. Toch behoorde het tot de geliefkoosde denkbeelden van Pius IX, dat deze heerschappij op kerkregtelijke gronden moest worden bevestigd. Sedert 1864 was bij hem het plan tot rijpheid gekomen, tot dat einde een Concilie bijeen te roepen. De uitschrijvingsbrief van 29 Junij 1868 bevatte een zeer onbepaald programma, maar de Jezuïeten gaven daarvan in de „Civiltä cattolica” eene onbewimpelde verklaring. De genezing van het groote wereldbederf namelijk zou geschieden door de bekrachtiging van den „Syllabus” van 8 December 1864, door de ligchamelijke hemelvaart van Maria tot een leerstuk te verheffen en vooral door de vaststelling der pauselijke onfeilbaarheid. Dat daardoor de betrekking tusschen Kerk en Staat van het gebied van het moderne regt weder tot dat der middeneeuwsche theorie, zooals die door Gregorius VII, Innocentius III, Bonifacius VIII en Paulus IV verkondigd was, zou worden teruggebragt, baarde aan de Mogendheden, in weerwil van de circulaire van 9 April 1869 van den Beijerschen minister von Hohenlohe, weinig zorg. Zij verschansten zich achter haar vertrouwen op het gezond verstand en het welbegrepen zelfbelang der bisschoppen, die in Duitschland, in de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie en in Frankrijk over het geheel weinig geneigdheid aan den dag legden, om ten believe van de Pauselijke almagt zich eene verkorting te getroosten van hunne aloude bisschoppelijke regten. Maar de toekomst van het Concilie beloofde reeds dadelijk bij de zamenstelling niet veel goeds.
De Grieken, Protestanten en andere niet-R. Katholieken, door den Paus uitgenoodigd, om tot de alleenzaligmakende schaapskooi van Petrus terug te keeren, schitterden door hunne afwezigheid. Van 1037 praelaten, bevoegd om aan de kerkvergadering deel te nemen, waren 719 opgekomen, wier aantal in Januarij 1870 tot 764 was aangegroeid. Onder deze bevonden zich 276 Italianen, nagenoeg allen blinde volgelingen van den Paus, — en datzelfde gold van 83 Aziaten, 14 Afrikanen en 13 Australiërs. Het Concilie telde slechts 19 Duitsche leden, 48 Oostenrijksch-Hongaarsche en 84 Fransche, en ook van deze schaarden zich velen aan de zijde der Pauselijke partij. Deze laatste bragt terstond een verzoekschrift aan den Heiligen Vader in omloop, waarin hij verzocht werd te verklaren, dat de R. Katholieke leer vrij was van alle dwalingen; het telde eerlang 410 onderteekeningen. Een adres in tegenovergestelden geest vond er slechts 137, terwijl zelfs deze kleine minderheid het volstrekt niet eens was omtrent het standpunt, vanwaar men de onfeilbaarheid moest bestrijden. De meesten toch wilden zich niet verzetten tegen het beginsel, maar rekenden het verzoek der meerderheid ontijdig.
Onder zulke omstandigheden was de zegepraal der onfeilbaarheidsmannen slechts een vraagstuk van eenig geduld. Reeds den 21sten Januarij waagde men het, een „Ontwerp der leerstellige constitutie omtrent de Kerk van Christus” aan de bijëéngekomene Vaderen mede te deelen, hetwelk de bedoeling der Curie in een duidelijk licht plaatste. Toen het in weerwil van alle maatregelen van voorzigtigheid wereldkundig werd, kwam er eenige opschudding onder de Mogendheden, maar het uitbarsten van den Oorlog benam de gelegenheid, elkander daarover te verstaan. De Curie had tevens van hare zijde den gang der zaken bespoedigd door eene nieuwe regeling, die den invloed der minderheid verlamde, en daarna werd op den 6den Maart aan het Concilie het artikel voorgelegd, dat de Paus in zaken van geloofs- en zedeleer niet kan dwalen. Na eenige wijzigingen van redactie werd den 24sten April de bepaling omtrent het R. Katholieke geloof en den 13den Julij de bepaling omtrent de Kerk van Christus aangenomen, — de eerste eenstemmig en de tweede met 451 goedkeurende tegen 62 voorwaardelijk goedkeurende en 88 afkeurende stemmen. Toen zonk den tegenstanders de moed in de schoenen en het schrikbeeld eener dreigende scheuring verlamde hunne laatste krachten. Zij verlieten Rome, niet om verzet aan te teekenen tegen het hun aangedaan geweld, maar om zich de een vóór de ander na aan de besluiten van het Concilie te onderwerpen. Zoodoende stemden bij de vierde openbare zitting den 18den Julij 552 vaderen vóór de onfeilbaarheid en slechts twee er tegen, zoodat het verlangde leerstuk naar eisch vastgesteld en eene verlenging van het Concilie overbodig was.