Taxus L.. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Taxineën. Het omvat boomen of heesters met overblijvende, lijnvormige, bijkans altijd in 2 rijen geplaatste bladeren, tweehuizige bloemen in oksel of eindstandige katjes zamengevoegd en bekervormige, vleezige, scharlakenroode, de nootvormige vrucht insluitende napjes. De gewone taxusboom (T. baccata L.) wordt 12—15 Ned. el hoog, maar blijft ook wel een veel lagere heester, met 21/2 Ned. duim lange, aan den rand eenigzins omgeslagene, van boven donker- en van onder lichtgroene bladeren, lichtscharlakenroode napjes en paarse vruchten. Deze groeit in geheel Europa, Algérië, Armenië, op den Caucasus, in het noorden van Perzië, op het Himalaya-gebergte en aan de noordwestkust van Amerika en wordt, naar men meent, 2000 jaar oud.
De taxus komt te pas voor priëelen en hagen en vervulde in de dagen van Lodewijk XIV eene belangrijke rol. Het hout is vast en fijn en zeer geschikt tot vervaardiging van allerlei snijwerk. De vruchten zijn eetbaar, maar de bladeren vergiftig. Bij de Ouden was deze boom gewijd aan den dood; de fakkels der Furiën waren van taxushout vervaardigd, en de priesters in het binnenste heiligdom van Eleusis droegen kransen van myrten- en taxus-twijgen. Andere soorten uit Noord-Amerika en OostAzië worden bij ons als sierplanten gekweekt.