Sublimatie is eene scheikundige bewerking, welke dient om vlugtige ligchamen van niet-vlugtige te scheiden. Zij onderscheidt zich alleen daardoor van de destillatie, dat haar product, het sublimaat, vast en niet vloeibaar is. De toestellen ter sublimatie bestaan uit een gedeelte, waarin de ligchamen verhit worden, en in een ander gedeelte van grooteren omvang, waarin de dampen zich verdigten.
Somtijds, bijv. bij de bereiding van calomél, is eene enkele glazen kolf, die in een zandbad verhit wordt, reeds voldoende. Het sublimaat hecht zich daarbij aan de bovenste wanden van de kolf. In andere gevallen, bijv. bij het bereiden van bloem van zwavel, bezigt men ketel- of blaasvormige vaten om te verhitten en ruime kamers voor het verdigten der dampen. Ook kan men sommige zelfstandigheden, zooals benzoëzuur en pyrogalluszuur, op eene plaat of schaal leggen, deze verwarmen en de dampen opvangen in eene papieren kap, die men er boven plaatst. Somtijds sublimeert men in een stroom van gas of damp, zoodat het sublimérend ligchaam verder voortgesleept en in een zacht poeder veranderd wordt. Vele sublimaten vormen vaste koeken, zooals vermiljoen, kwikzilverchlorure, kwikzilverchloride, koolzuur ammonium en salmiak, — andere daarentegen bolletjes, zooals bloem van zwavel, — of kristallen van meerdere of mindere grootte, zooals benzoëzuur en iodium, maar alle onderscheiden zich in den regel door eene ongemeene zuiverheid.
In meer beperkten zin geeft men den naam van sublimaat aan eene verbinding van kwikzilver met chloor. Men verkrijgt het door kwik in een stroom van chloorgas te verhitten, waarbij het metaal met eene bleeke vlam verbrandt, — voorts door zwavelzuur kwikoxyde en keukenzout in eene retort te verhitten, — en ook door kwik in een mengsel van zoutzuur en salpeterzuur op te lossen, tot droogwordens toe uit te dampen en het overblijvende te subliméren. Langs die verschillende wegen verkrijgt men sublimaat, een wit kristallijn poeder, hetwelk bij 265° C. in eene kleurlooze vloeistof overgaat en bij 293° C. kookt. Sublimaat lost op in water, alkohol en aether. De waterige oplossing wordt in het zonnelicht zoodanig ontleed, dat het sublimaat in calomél overgaat door het verlies van de helft van het chloor, die zich met de waterstof van het water tot zoutzuur verbindt, terwijl er zuurstof gasvormig ontwijkt. Sublimaat is zeer vergiftig; het beste tegengift is eiwit, waarmede het eene onoplosbare verbinding aangaat, wanneer zij in oplossingen elkander ontmoeten.