Stuhlweiszenburg, een Hongaarsch comitaat, door de comitaten Pest, Tolna Veszprim en Komorn omgeven, telt op 751/2 □ geogr. mijl ongeveer 200000 inwoners, meestal Hongaren. Het bestaat in het zuiden uit eene golvende vlakte, terwijl het noorden des lands eene bergketen draagt en een gedeelte van het Bakony-woud. De voornaamste rivier is er de Donau, welke de oostelijke grens vormt van het comitaat.
Het uitgestrekte moeras Sár Rét is na de afleiding van het water langs het Sarviz-kanaal veel kleiner geworden. De voornaamste voortbrengselen zijn er: graan (vooral tarwe), maïs, uitmuntenden wijn, allerlei ooft en tabak, terwijl er de veeteelt ongemeen bloeit.
De hoofdstad Stuhlweiszenburg (Székes Fehérvár, in het Latijn Alba regia), eene Koninklijke vrijstad en de zetel van een bisschop, in het vereenigingspunt van den Oostenrijkschen Zuider- en den Hongaarschen Westerspoorweg gelegen, heeft vijf voorsteden, een R. Katholiek gymnasium, eene reaalschool, eene handelsschool, een bisschoppelijk seminarium, een militair opvoedingsgesticht, een schouwburg en omstreeks 24000 inwoners, die zich vooral bezig houden met het vervaardigen van flanel, corduaanleder, zeep en messen. Op het voornaamste plein verheft zich het standbeeld van den Hongaarschen dichter Vörösmarty (van Vay). Tot op Ferdinand I werden er de Koningen van Hongarije gekroond en zij verrees, naar men meent, op de plek van het Romeinsche Floriana. Stéphanus de Heilige verleende haar het krooningsvoorregt, en na dien tijd was zij de residentie en begraafplaats der Hongaarsche Koningen, totdat Bela IV zijn zetel overbragt naar Ofen. In 1543 viel de stad bij capitulatie in handen der Turken, doch kwam in het begin der 17de eeuw nogmaals in het bezit der Keizerlijken, die er na korten tijd weder voor de Turken plaats ruimden, om haar eerst in 1688 te heroveren.